HET IS OOK FIJN ALLEEN TE ZIJN

Het begin van het paradijs zou zomaar in een vakantiepark in Lochem kunnen liggen. Op deze plek ontmoeten eenzaamheid en samen zijn elkaar.

door Jonah Falke

Frederike en Zarah bekijken elkaar met verrekijker, refererend aan vriend en schrijver A.L. Snijders’bundel ik leef aan de rand van de wereld | foto’s © Peter van Tuijl

Het is bloedheet. Ik loop langs een drukke weg, maar kijk goed om me heen, want hier, ergens tussen de velden, schreef de recent overleden schrijver A.L. Snijders zijn oeuvre bij elkaar.

In het paradijs geloof ik niet meer, maar het voormalige receptiegebouw van een vakantiepark aan de rand van Lochem, had het begin kunnen zijn. Oude bomen, twee katten, een hond en Frederike (40) en haar dochter Zarah (18) wachten me op. Alle deuren staan open en Billy Holliday zingt. Frederike zegt dat er veel eenzame mannen op het vakantiepark wonen. Ik aai een kat, maar wordt gewaarschuwd: het beest heeft eens de slagader van de dierenartsassistente doorgekrabd. ‘Dat ging bijna mis. De kat staat daar nu op een zwarte lijst.’ Dat er in het paradijs eenzame mannen en gevaarlijke dieren wonen, verbaast me niet.  

Zarah hoorde gisteren pas van mijn komst. ‘Mijn moeder heeft wel vaker mensen uit het boekenvak over de vloer. Soms vind ik dat ongemakkelijk, maar jij bent wel oké, volgens mij.’ Frederike kondigde schrijver Arnon Grunberg eens aan, en zei toen dat ze jaloers was dat hij zo dichtbij anderen komt, door in andere werelden te duiken. ‘Daarom heb ik jou ook uitgenodigd.’ Ik zeg dat Grunberg ook bij mij het besef aanwakkerde dat het verhaal niet alleen thuis te vinden is.

We praten over de psychiatrie. Frederike en ik zouden in een ander leven hulpverlener willen zijn. Dochter Zarah is als kind in aanraking gekomen met jeugdzorg en zal wel hulpverlener worden. Na de zomer begint ze met studeren. Zarah zoekt een kamer in Arnhem. Frederike herkend haar vrijheidsdrang. Ze ging op haar vijftiende uit huis.

‘Ik ben wel blij dat je niet meteen naar de andere kant van het land verhuist.’

‘Als we twee oude dametjes zijn, gaan we toch weer samenwonen, mam?’

‘Ja, zoveel leeftijdsverschil is er ook niet.’

Frederike raakte op haar eenentwintigste per ongeluk zwanger en beviel toen de relatie alweer over was. Op haar zestiende begon ze als boekverkoopster in Lochem, ze werkte er tot een paar maanden terug. Nu werkt ze in boekhandel Praamstra in Deventer. Ze behaalde alleen een basisschooldiploma maar heeft zich de wereld in gelezen.

Tijdens het eten komt A.L. Snijders ter sprake. Frederike was bevriend met hem. Ze spraken en zagen elkaar geregeld. Dat hij er niet meer is, is nog te abstract om iets eenduidigs over te zeggen. ‘Als we rouwen, rouwen we om het verlies van de ander én om het verlies van een deel van onszelf,’ schreef mijn voormalige uitgever, tegenwoordig manager Oscar van Gelderen eens.

Na het eten gaat Zarah op studentenkamers reageren. Ze zegt: ‘Ik wil best soms samen eten met huisgenoten, maar ik vind het ook fijn om alleen te zijn. Ik wil niet ergens wonen waar je steeds bang moet zijn dat er iemand op je deur klopt.’ Frederike en ik lachen instemmend. Frederike heeft überhaupt nog nooit samen gewoond, ikzelf heb een latrelatie. Het zijn – en blijven – van een individu is onvermijdelijk.  

We laten de hond uit, maar het beest weigert snel. Ze heeft iets aan haar poot, maar ook veel gevoel voor dramatiek, volgens Frederike. We lopen verder zonder de hond.

Als we het vakantiepark weer naderen, haalt Frederike een dik pak post uit de brievenbus. ‘Al een tijdje niet geleegd.’ Zarah steekt haar hoofd uit het dakraam en zegt: ‘Mam, ik mag op mijn eerste kijkavond komen, bij iemand die Zwaan heet. Bijzondere naam, hè?’ We gaan zitten, drinken koffie, Frederike bladert door de post en dan wordt het stil. Het rouwkaartje van Snijders is aangekomen. Het is alsof zelfs de vogels even stoppen met zingen. Aan jaartallen is niets abstracts.

Als ik in bed lig, komt er een dier aanrennen. Ik ben bang dat de kat me zal bespringen, en bedenk me dat ik één oog wel missen kan. Ik zet me schrap, maar het is de hond. Na een korte inspectie met wat gesnuffel, vertrekt ze weer. Leven is uiteindelijk ook niet meer dan bedenken wat je kunt of moet missen. Na een korte inspectie vertrek je weer, zoals een snuffelende hond of logé dat doet.

Dit artikel verscheen in de Gelerlander op 11 augustus 2021 in het kader van de zomercolumns Jonah logeert | Tekst Jonah Falke en fotografie Peter van Tuijl.

Jonah Falke logeert

Sinds 1666 is elke reiziger welkom, nog steeds!

Een bijzondere uitspanning, al vanaf 1964. Gemaakt tot wat het nu is door een buitengewone man. De vader van Ben Kaak.

“Als er iemand kwam, was hij zo blij …”

De huidige uitbater Ben Kaak, “Mijn vader was een vrijdenker”.

Op de dag dat ik logeer in Hotel de Roode Leeuw wordt er een boek over de roemruchte, voormalige eigenaar Stef Kaak gepresenteerd. Naast hoteleigenaar was hij de man die Kaak – een multinational op het gebied van broodbakmachines – groot maakte. Hij was iemand waar meer anekdotes over te vertellen zijn dan er dagen in het jaar zitten.

In de schaduw van een bedrijvenhal wordt het eerste exemplaar uitgereikt. Er zijn oud werknemers, managers en ook de familie Kaak is aanwezig. De vrouwen zien er onberispelijk uit. De mannen proberen het wel en dragen een colbert en blouse, eronder een spijkerbroek en leren schoenen, maar de schwung ontbreekt. Ze lijken het met tegenzin te dragen. Niemand wil voor ijdeltuit versleten worden.

Na een glas champagne verdwijnt iedereen met een boek onder zijn arm van het bedrijventerrein. Ik ga naar de plek waar sinds 1666 een herberg stond. Als de stadpoorten sloten, konden reizigers toch nog ergens overnachten. Tegenwoordig is het een hotel, maar het ziet er nog steeds uit zoals het er voor de oorlog uitzag. Een etablissement met dik tapijt en vriendelijke medewerkers. Hier zet de schwung wél door. Sleets is het allerminst. Sommige dingen hebben weinig vernieuwing nodig en zijn niet ten gronde gericht door de terreur van trends.

INBOEDEL

Ben, de jongste zoon, is sinds 2010 uitbater van het hotel met zijn vrouw, Hanneke. Ze geven me een rondleiding. Vader Stef kocht het pand in 1964. ‘Als er iemand kwam was hij zo blij, dat hij bijna alles gratis weg gaf. Dat sprak zich rond en zo kwam de loop erin. Toen het teveel werk werd, is hij het gaan verhuren.’ Maar Stef bleef onderdeel van de inboedel. Hij had een eigen hotelkamer, at er dagelijks en als iedereen sliep zat hij buiten op het terras om de boel in de gaten te houden. ‘Eigenlijk kon dat niet, maar zijn idee was dat hij uiteindelijk verantwoordelijk was als de huurders zouden vertrekken.’

Hij leefde zoals je het zou willen: een eigen universum scheppend buiten de marge. Naast een slimme handelaar, was hij iemand met een groot hart. Hij gaf een miljoen aan zijn werknemers en met Kerst een half varken. Van bureaucratie moest hij niets weten. ‘Hij was niet links of rechts, maar een vrijdenker.’ Dat blijkt ook wel als je in de ontbijtzaal zit. De portretten van de sprekers die hier door de jaren kwamen, hangen aan de muur, van Joris Luyendijk en Femke Halsema tot Pim Fortuyn kort voor zijn dood, en Ayaan Hirsi Ali, voor ze vluchtte. ‘Hirsi Ali bleef slapen. Alle gordijnen waren de hele dag gesloten en drie vluchtauto’s stonden constant op de wacht. Voor Wilders kregen ze de beveiliging niet rond.’

de gasten in de Roode Leeuw

De rest van de dag zit ik op het terras. Kijkend naar de gasten besef ik me dat je er weinig aan hebt om uitgesproken links of rechts te zijn; de gastvrijheid overheerst, iedereen is welkom, zoals vroeger, wanneer de stadspoorten gesloten waren. Je kijkt uit op een kruispunt – waar het ongeluk altijd op de loer ligt. Er staat een verkeersbord met de woorden: ‘Kijk of je gezien wordt.’ Hier hoef je je nooit te vervelen, dus waarom zou je vertrekken? Een leven zonder risico is het leven niet waard. Het is iets dat iedere ondernemer weet.

Al woont Ben hier niet zoals zijn vader dat deed, zijn lach is altijd ergens te horen in het hotel. Hij komt bij me zitten. Ik was hier voor het laatst in de lockdown. Ben heeft weinig talent voor somberte, maar de globalisering kwam ook in Terborg tot stilstand. De wereld is overal. Het werd onaangenaam stil.

Nu is de wereld terug. Dat stemt Ben vrolijk, maar hij zegt ook een tikje bedrukt: ‘Corona heeft de mens niks geleerd. In de jaren zestig waren er drie miljard mensen. Nu bijna acht, en jaarlijks komen er negentig miljoen bij. Als je daar goed over nadenkt, wordt je daar niet vrolijk van. Je kunt er maar beter om lachen.’

Aan het ontbijt kijkt Pim Fortuyn me aan. Ik denk terug aan de boekpresentatie. Het was een blik in de toekomst: de kleinkinderen stonden met een even heldere en onbevreesde blik als hun opa beleefd te luisteren naar de ouderen. De kunst afkijken en bedenken hoe het anders kan op deze wereld.

Ben Kaak en zijn vrouw Hanneke op de logeerkamer van Jonah Falke

Tekst door Jonah Falke – fotografie Peter van Tuijl

Deze zomercolumn verscheen in de Gelderlander van woensdag 4 augustus 2021

BEELDHONGER

Hans Neinhuis stuurde me een mail met als titel ‘INSPIRATIE OOK’.

Deze foto stuurde Hans in 2020 voor een jubleumboek. De corona had reeds zijn intree gedaan. De tekst die hij aanleverde was: # Don’t stand, don’t stand so # Don’t stand so close to me # Nog even van toepassing, hopelijk niet lang meer! | © Hans Neinhuis

Dag Peter, Musea en exposities bieden ff geen inspiratie helaas. Geestelijk , ik heb altijd wel honger, en financieel minderbedeelden moeten dan creatief zijn. Boeken kunnen een oplossing zijn. Toen ik nog Zwart/Wit dacht las ik de Engelse Black & White. Die hadden eens een maandelijks item : Building a Classic Photography Library. Weer eens van stal gehaald, het is gestopt in 2013. Maar in deze donkere dagen een goed alternatief voor de donkere kamer.

50 boeken over fotografie, zo te zien en zo te lezen. En dat voor nop! Twee boeken heeft Hans al voor ons uitgezocht Als je eenmaal op deze site bent kun je in het selectie vak een boektitel of auteur typen of gewoon Photography … toegang tot vele boeken.

Street Photography: From Atget to Cartier-Bresson | Clive Scott | download (1lib.nl)

Vivian Maier: Street Photographer | Vivian Maier, John Maloof, Geoff Dyer | download (1lib.nl)

Met dank aan Hans

Amerika great again ?

Fotograaf Wim Poland stuurde me de volgende blog. Met veel plezier publiceer ik die!

Soms kom je op internet heel opvallende fotografie tegen. Goed doordachte series of reportages die bijzonder zijn qua thema en vorm. Zo ook de serie (boek) “The White House China”

De fotograaf Kathleen Clark neemt je mee in een reflectie op het “vrije Amerika” en het onrecht achter de Amerikaanse façade van gelijkheid voor alle burgers.

George W. Bush. President from 2001-2009, Abu Graib, Dinner plate, c 2020 | © Kathleen Clark7

Ze gebruikt daarvoor de tijdlijn van presidenten van de laatste eeuwen en het servies wat ze gebruikten tijdens de vele historische etentjes in het Witte Huis. Het servies bestaat uit Chinees porselein, metafoor voor de kwetsbaarheid van die Amerikaanse burgers die weinig of geen eigen beschikkingsrecht genoten. De borden zijn opgesierd met beeltenissen die refereren aan de persoon of het beleid van de bedoelde president.

Ik kan niet wachten op het bordje van de huidige president. [blog van Wim Poland]

Jos: “als kind wilde ik al bakker worden”

Jos kneedt een brood op een speciale manier volgens oude tradities | © Peter van Tuijl

Het is half vijf ’s ochtends. Er is nog geen mens op straat maar de vogels weten dat het snel licht zal worden. Ze fluiten alvast de prelude van de dag. Op dit verlaten uur zijn er in een door TL verlichte bakkerij in Silvolde twee mannen aan het werk. Bakker Jos en zijn zwijgzame knecht Hein.

Hein, bakkersknecht én neef van Jos, al vroeg in de weer met de machines | © Peter van Tuijl

Trots laat Jos me zien wat hij iedere nacht doet. ‘Ik zou niet anders willen dan ’s nachts werken, stel je voor dat je iedere dag tot vijf uur op kantoor zit.’ Het zweet staat op zijn voorhoofd, hij praat maar werkt wel geroutineerd door. Hij ziet eruit als een echte bakker, fors postuur en een schort vol meel, en zijn lof voor goed, vers en warm brood lijkt oneindig. Toch werd hij maar per toeval bakker. Als kind proefde hij het koekdeeg bij deze bakkerij en vanaf dat moment wilde hij niet meer vertrekken. Hij studeerde Brood en Banket en werkte de eerste jaren in dienst van zijn voorganger Wolters. Familie Wolters heeft op deze plek voor honderd jaar gebakken. Maar de laatste ‘was een vrijgezel die met zijn moeder woonde.’ Jos nam de zaak over en gaf het vijfentwintig jaar geleden zijn eigen naam.

Het (letterlijk) knippen van het brooddeeg | © Peter van Tuijl

‘Nu is het geen familie bedrijf meer,’ zegt Jos, al heeft het daar eigenlijk wel alle schijn van: zijn vrouw doet de administratie, Hein blijkt zijn neef te zijn en op zaterdagen brengt zijn broer broden rond. ‘Is er al een opvolger?’ vraag ik. Hij wijst op de knecht in de verte en zegt lachend: ‘Hein misschien? Maar dat moet ik niet te hard zeggen natuurlijk.’

Met een mes worden er sneetjes gemaakt in de bovenkant van broodjes, dan wordt er eigeel overheen gespoten en gaan ze in de oven. Een andere oven piept. Er komt een wolk rook uit en de temperatuur neemt toe in de bakkerij. Jos duwt met grote handschoenen de zwartgeblakerde karren vol dampende broden naar een deuropening waar ze zullen afkoelen. Ik durf het Jos niet te zeggen, maar zo’n tien jaar terug, op weg van een café naar huis, heb ik een krentenbol bij hem van zo’n kar gestolen.

Het wasemt de oven uit | © Peter van Tuijl

Terwijl Jos afgekoelde broden in zakken verpakt zegt hij dat deze voor een bejaardentehuis zijn. ‘Daar brengen we altijd de eerste broden heen aan het begin van de ochtend.’ Zij die de kortste levensverwachting hebben, krijgen het verste brood? Zo zou men ook eens met ontwikkelingslanden om kunnen gaan.

Jos vind het leven te kort om niet altijd vers brood te eten. ‘Mensen zeggen altijd dat het zo fijn is om vers brood te eten als ze op vakantie zijn, maar dat kan thuis ook, hè? Dan is het altijd vakantie.’ Zelf gaat hij twee keer per jaar op vakantie, met carnaval en de kermis. ‘We rijden dan een paar uur Duitsland in en dan kom je al op de mooiste plekken. Goed eten, goede hotels, wat wil je nog meer?’ Ik heb geen idee. Dan kijk ik naast hem en het toeval wil dat er een paar lege kratjes opgestapeld zijn van zwart, rood naar geel.

Saskia en de speciale appeltaart |© Peter van Tuijl

Om zeven uur komt banketbakker Saskia aan. Ze werkt hier al vijfentwintig jaar en zegt: ‘In de eerste weken van de coronacrisis werden er geen taarten verkocht. Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Het kwam pas weer toen mensen beseften dat ze echt thuis moesten blijven en niet uit konden.’ Dan voltrekt zich de magie van een ambacht voor mijn ogen: binnen een paar minuten maakt ze twee slagroomtaarten. Ze doet alles snel en soepel. Het ziet er doodsimpel uit. In haar jaloersmakende gemak tekent zich het vakmanschap.

Dit was de 3e column van JONAH FALKE in de reeks NACHTWERK [verschenen in de Gelderlander op dinsdag 18 augustus].

Met boterhammetje achter het stuur !

NACHTWERK door Jonah Falke [column 2]

Nachtzuster Annelies Wiggers van Sensire [Groenlo] bezig met de planning van haar nachtrit | foto Peter van Tuijl

In een stad wordt het nooit echt donker, maar hier wel. De kleine auto van nachtzuster Annelies vliegt langs de weilanden en ondertussen praat ze druk over haar werk. Ze spreekt met het Achterhoekse accent dat me aan mijn grootmoeder herinnert.

‘Ik voel me veiliger op het platteland dan in een stad. Want hier gebeurt toch niks?’ zegt ze. Die opvatting deel ik niet met haar: ik zie in razend tempo bomen voorbij flitsen, als ik kon bidden had ik het gedaan. ‘Als je bang bent moet je geen nachtdiensten doen. Pas op – een drempel. Kun je wel schrijven zo?’

Het gebied dat ze elke nachtdienst onder haar hoede heeft is groot. Op een rustige nacht legt ze 125 kilometer af, op een drukke zo’n 250. Tijd om pauze te houden is er niet altijd. Dan eet ze de boterhammen achter het stuur.

Ze wordt gebeld. Via de carkit klinkt: ‘De catheter van meneer is verstopt. Je moet er vannacht even heen. Zijn urine is slijmerig en rood.’

Nuchter zegt Annelies: ‘Is er nog spoelvloeistof?’ Ik vraag wat ik kan verwachten. ‘Mensen die gevallen zijn, die benauwd worden, omgedraaid moeten worden. Soms begeleiding van familie die bij hun dierbare waken. Het is heel afwisselend werk, geen nacht is hetzelfde. Alleen mensen op de wc zetten zou niet echt verheffend zijn, hè?’ zegt ze met een knipoog.  

Ik verheug me om mee te kijken: hoe ze mensen helpt, hoe het bij de mensen thuis eruit ziet en ruikt, maar dan volgt een lichte teleurstelling. Als we in een woonwijk stoppen zegt ze dat ik niet mee naar binnen mag. ‘Hoezo?’

‘Stel je voor dat jij daar in een bed ligt, in je eigen huis? Je komt hun wereld binnen.’

Er is niet goed gecommuniceerd en als een leeuw voor haar jongen werp zij zich op voor haar klanten. In de kleine auto met beslagen ramen zitten we te discussiëren. ‘Wat wil je zien dan? Dat ik de suikerspiegel meet, iemand van de wc haal?’ Ik knik. ‘Dat is privé en allemaal niet zo bijzonder hoor,’ zegt ze als een boer die zijn vee liefdevol doch praktisch verzorgt. Ik geef het op. Mijn sympathie voor haar beschermende houding jegens de fragiele mensen wint het. Dan zegt ze tot mijn verbazing: ‘Oké, ik zal vragen of je binnen mag komen. Als ik niet terugkom moet je een halfuur wachten.’ Ze komt terug. In de woonkamer zit een vrouw in een rolstoel te glimlachen. Ze komt uit Delft, haar tongval vormt een mooie dissonant met die van Annelies. Ze zegt: ‘Ik zit al 43 jaar in deze rotstoel. Ik heb suiker en kan niet lopen. Heb het wel geprobeerd, maar toen brak ik mijn heup en ben ik blijven zitten.’ Ik ga de slaapkamer niet in, maar hoor het gestommel en gesteun. Dan vang ik Annelies’ stem op: ‘Welke bil is er aan de beurt?’ De vrouw krijgt een insuline-injectie en zegt: ‘Best gezellig dat je iemand mee hebt vanavond, dan ben je niet zo alleen.’

Toch denk ik: een nachtzuster bestaat bij de gratie van alleen kunnen werken. Alles moet efficiënt in de nacht. Ik kijk de donkere woonkamer vol zalmkleurige meubels rond en zie dat zo’n kort moment in de nacht van belang is om niet naar een verpleegtehuis te hoeven. Deze mensen leven nog thuis, in hun vertrouwde omgeving, in relatieve vrijheid. Zonder Annelies is dat onmogelijk. Ook dit soort one-night-stands zijn vluchtig, maar nooit zonder betekenis.  

Tekst Jonah Falke | Fotografie Peter van Tuijl | Plaatsing in de Gelderlander van 7 augustus 2020

de mond als sterkste wapen

Miranda Vlaswinkel, nachtbewaker van Globe Security in de Achterhoek | fotografie Peter van Tuijl

ZOMERSERIE NACHTWERK

Schrijver en columnist Jonah Falke offert deze zomer een deel van zijn nachtrust op. Voor De Gelderlander kijkt hij een keer per week wie er in de nachtelijke uren aan het werk zijn.

In het holst van de nacht rijdt Miranda Vlaswinkel (27) stapvoets over industrieterreinen. Haar portofoon brabbelt onverstaanbaar voor een buitenstaander maar Miranda zegt telkens: ‘Dat is begrepen.’ Haar werk bestaat uit het in alle eenzaamheid surveilleren bij bedrijven. Op een man met een kinderwagen die langskomt en een wegschietend konijn na, gebeurt er nog niets.

Soms stappen we uit en controleert ze met een zaklamp een gevel en voelt of alle deuren wel afgesloten zijn: ‘de zwakke plekken van bedrijven.’ Haar rechtvaardigheidsgevoel en de zin om problemen te voorkomen is groot. ‘Alles wat nachts leeft, klopt niet,’ zegt ze. ‘Dit is het mooiste werk van de wereld. Spanning opzoeken, daar hield ik als kind al van.’

Ondanks dat Miranda weinigen tegenkomt, verraden haar vuurrode nagels dat ze ervan houdt tiptop eruit haar werk te doen. | foto Peter van Tuijl

Haar werk blijkt te bestaan uit kalmte óf actie. Een opmerkelijk combinatie. De enige constante is haar alertheid. We krijgen een melding van een inbraakalarm bij een voetbalvereniging. Met rode nepnagels tikt ze op haar telefoon voor het adres, binnen een paar minuten zijn we ter plaatse. Het pand wordt ‘extern gecontroleerd’. De zaklamp zwiept langs muren, hekken en over het verlaten voetbalveld. Dan gaan we naar binnen. Ze is ongewapend maar loopt breed. Haar mond is haar sterkste wapen, zegt ze. Er hangt een vergeten jas over een stoel maar er is geen mens te vinden.

We rijden verder en Miranda vertelt dat ze ‘s nachts tot leven komt en veel plekken alleen in het donker en verlaten kent. Kijkend naar de loodsen vraag ik me af wat hier in godsnaam te halen valt. ‘Er zijn trends in de onderwereld,’ legt ze uit. Eerst waren tandartspraktijken populair, voor de verdovende middelen en boortjes, nu wielrenfietsen en aanhangers. Gereedschappen als bladblazers zijn waardevast.

Een bestelwagen komt ons tegemoet en ze zegt: ‘Dat is raar.’ Als ze de achtervolging wil inzetten, blijkt de auto al gevolgd te worden door de politie. ‘Hij heeft ladders op het dak, wat moet je daarmee hier om twee uur ‘s nachts?’ Haar stem is als haar oog: snel en scherp. We volgen de politie en de bestuurder wordt staande gehouden. Lachend zegt ze dat ze haar werk uit handen nemen. Ze rijdt rustig verder.

Later die nacht gaat er nog een inbraakalarm af bij een tankstation. Ze is trots op haar aanrijtijden, de transparantie van het bedrijf en dat ze eigenlijk nooit fouten maakt. In gemiddeld vijf minuten is ze ter plaatse. ‘Dat geeft de klant een veilig gevoel, die aanrijtijden worden meteen doorgegeven aan ze. En als er iets bijzonders is, maak ik een foto die ze meteen te zien krijgen of je belt de politie.’

Haar akeligste ervaring in de nacht is een zelfmoordpoging. ‘Ik werd opgeroepen door een instelling voor jongeren met gedragsproblemen. Zat daar een meisje met een mes op haar pols, maar het praten van ons team heeft geholpen. Ze leeft nog.’ 

Normaliter doet ze dit werk alleen. Het zijn immer unheimische plekken en in haar wereld deugen mensen die ‘s nachts leven vaak niet. Traag opent ze het rolluik van het tankstation en gaat ze naar binnen. ‘Je weet nooit wat je aantreft, maar als je bang bent kun je dit werk niet doen. Ik ken geen angst en hou van adrenaline. Ik woon nog thuis en iedere avond zegt mijn vader dat ik goed uit moet kijken.’

Ik dacht altijd dat mensen die geen angst kennen, levensgevaarlijk waren. Maar dat valt mee. Onbevreesd en met veel plezier gaat Miranda te werk en zegt: ‘Sommige mensen wil je ’s nachts echt niet tegenkomen.’ En dan geruststellend: ‘Maar de meeste zijn banger voor jou, dan jij voor hen.’

Ik ken geen angst en hou van adrenaline. Ik woon nog thuis en iedere avond zegt mijn vader dat ik goed uit moet kijken. | foto Peter van Tuijl

Miranda zegt het jammer te vinden dat ik geen echte inbraak heb meegemaakt. Ze zet de autoradio aan en vervolgt haar tocht alleen. Aan het eind van de ochtend stuurt ze me een berichtje: ‘Je hebt niks gemist de rest van de nacht.’

Deze column over de nachtwerkers verscheen in de Gelderlander op 21 juli 2020.

HEIMAT

door Jonah Falke

Er zijn theorieën dat Vincent van Gogh maar een middelmatig schilder was geweest als hij niet naar de zon was vertrokken en in Brabant was gebleven. Daar sluit ik me deels bij aan. De aardappeleters vind ik een benauwd schilderij, vergelijkbaar met De avonden van Reve: het heeft slechts de schoonheid van een raak tijdsdocument. De levenslust sloop in mijn ogen pas in Van Goghs werk toen hij naar elders vertrok. Je verplaatsen – om tot iets anders te komen – lijkt me net zo natuurlijk als de zon die in het oosten opkomt en in het westen ondergaat.

De schilderijen die ik een paar jaar terug elders maakte ontstonden in een donker atelier met tl-licht, zonder daglicht. In Zundert wilde ik juist helder werk maken. Ik koos er daarom voor om hier juist in de zomer te verblijven.

Hoe zijn werk ook veranderde, Van Gogh is nooit helemaal losgekomen van deze geboortegrond. Vlak voor zijn dood, na jarenlang verblijf in wereldsteden, schrijft hij zijn moeder: ‘Ik ben er toch als een boer uit Zundert uit blijven zien. Ik verbeeld me soms ook dat ik zo gevoel en denk. Alleen zijn de boeren van meer nut in de wereld.’

Los van dat ik me verwant voel met Van Gogh vanwege zijn relatieve armoede, zijn geworstel als kunstenaar en zijn werkethiek, schreef ik in 2016 een roman, Bontebrug, over een jongen die het Achterhoekse platteland verruilt voor Amsterdam om schilder te worden. Ook hij komt niet los van zijn heimat en voelt zich in de stad ontheemd en waarschijnlijk meer verwant met de mensen uit het dorp.

Aangezien het schrijven alles overstemt de laatste jaren van mijn leven, leek het me verstandig om het schrijven in Zundert niet te vergeten maar te gebruiken. Elke dag schreef ik, net als Van Gogh aan zijn broer, over het schilderen an sich, het dagelijks leven in Zundert en de chaos in de rest van de wereld.

En, in het atelier schilderde ik portretten van schrijvers die me ontroerd hebben de afgelopen jaren. Wat deze mensen gemeen hebben met Van Gogh is dat ze hun geboortegrond hebben verlaten. Sommige vanwege hun geloof, andere gestuwd door nieuwsgierigheid, maar allen blijven ze zich in hun werk verhouden tot de plek waar ze vandaan komen.

Over Jonah Falke
Jonah Falke (1991) werd geboren in Ulft en studeerde fine art painting aan ArtEZ, Enschede. Hij exposeerde in binnen- en buitenland en maakte als frontman van de band Villa Zeno de plaat Self Made Woman. In 2016 verscheen zijn debuutroman Bontebrug, in 2019 volgde De mooiste vrouw van de wereld. Hij schreef voor Vrij Nederland, See All This, ELLE, HP/De Tijd en VPRO Nooit meer slapen en is vaste columnist bij de Gelderlander en op het Lebowski Blog. In september 2020 verschijnt er een documentaire van Ruut van der Beele over zijn werk en leven. Het slot van de film is zijn verblijf in Zundert. Eind 2020 verschijnt er een boek van alle schilderijen en teksten die hij hier maakte.

FOTOGRAFIE PETER VAN TUIJL

Mijn kleinzoon en ik

Het is drie uur in de ochtend. In het schemerduister van de woonkamer lig ik te luisteren naar zijn ademhaling. Hij slaapt naast me in z’n reiswiegje, dat op de grond staat. Als ik vanaf mijn plek op de bank naar hem kijk zie ik hoe zijn hoofdje net boven de lakens uitsteekt. Een klein, kaal, rond koppie dat vredig ligt te slapen. Zijn ademhaling is snel, zoals dat gaat bij pasgeboren baby’s. Ik moet eraan wennen, bij elk kreuntje schrik ik wakker uit m’n lichte slaap. Acht weken oud is Berend nu, mijn kleinzoon. Boven in onze slaapkamer ligt mijn lief, alleen in ons eigen bed. Ze is herstellende van een forse burn-out en het leek ons beter dat ik beneden zou slapen. Zo’n kleintje heeft in het begin veel zorg en aandacht nodig en voor haar is slaap nu het allerbelangrijkste. Om half vier wordt het tijd om zijn flesje klaar te maken. In het donker schuifel ik door de kamer naar de baby-tas. Het splinternieuwe aankleedkussen ligt al klaar op tafel en de afgepaste hoeveelheid babymelk staat naast een pak luiers. Als het flesje klaar is en Berend een schone luier heeft, ligt hij op m’n arm stil te drinken. Z’n kleine hand komt net uit het mouwtje van het witte truitje. Het maakt een vuist alsof hij al z’n kracht verzamelt om zo goed mogelijk te drinken. Het is een klein mannetje, vijf weken te vroeg geboren, maar hard bezig om op gewicht te komen. Elke keer als ik naar hem kijk overvalt me dat gevoel van stille bewondering. Misschien is het de kwetsbaarheid van zo’n klein mensje of is het de ontmoeting met het begin van nieuw leven? Nee dit gaat verder. Nadat hij z’n flesje heeft leeggedronken hou ik hem nog even voor me. Hij past precies in m’n handen. Als ik z’n hoofdje ondersteun wrijft hij slaapdronken met zijn vuistje over z’n neus. Dan ineens gaan z’n ogen open. In het schemerdonker zoekt hij mijn gezicht. Ik weet dat hij me niet scherp kan zien, maar het moment is zo bijzonder. Voor het eerst voel ik de intimiteit, de band tussen mij en m’n kleinkind. Er vormt zich iets in m’n keel dat ik maar moeilijk kan wegslikken en ergens ontstaat een druppel die langs m’n wang naar beneden glijdt. Mijn kleinzoon en ik, het is prachtig, maar lastig om er woorden aan te geven.

Tekst en foto | © Ton Constandse

Corona ook fascinerend

 arts-microbioloog Els in gesprek met Jonah Falke

Met arts-microbioloog Els Denie (36) loop ik door het laboratorium. Je hoort er het bonzen en schudden van de machines die menselijke sappen tot cijfers reduceren. Er heerst een ontspannen sfeer, die doet denken aan een houtwerkplaats, er staat nog net geen radio aan. Maar uiteraard zijn er geen timmermannen in stofjas, slechts laboranten in lange witte jassen die heen en weer schuifelen met reageerbuisjes.

Als Els vertelt kwispelt haar paardenstaart mee. Net als bij een hond is het makkelijk te zien waar zij vrolijk van wordt: praten. Het is mijn ouderwetse misvatting dat een microbioloog de godganse dag door een microscoop naar bacteriën tuurt. Haar werk bestaat voor het grootste deel uit overleggen.

‘Dit zijn voor ons heel interessante maar ook lastige tijden,’ zegt ze opgetogen. ‘Nou ja, het is fascinerend om te zien wat een ziektekiem nou eigenlijk doet.’ Ze verontschuldigt zich bijna. Dat lijkt me onnodig. Agenten zonder boeven zullen zich ook gaan vervelen. ‘Dit is waarom ik mijn vak koos. Hoe snel kun je schakelen bij nood? Dat is wat m’n werk maakt, maar wat nu ook zwaar is. Het is dubbel.’

Dat werk van een arts-microbioloog beslaat het proces van diagnostiek en preventie tot behandeling. ‘Je kijkt op basis van iemands klachten waar een ziektebeeld bij kan passen en welke testen je hiervoor moet inzetten. Ook hou je in de gaten of de testen die je op het laboratorium verricht een betrouwbare uitslag geven. Bij een besmettelijke ziekte kijk je wat voor maatregelen je treft op een afdeling, waar  stel je quarantaine in? Wij hebben daarin een adviserende rol. Voor het hele ziekenhuis maak je een gezamenlijk plan. Van de beveiligers, receptionisten, verpleegkundigen, artsen tot de schoonmakers.’

‘Verschilt je werk erg van normaal?’

‘Dit virus ken je niet. Nu vraagt men: hoe gaat de toekomst eruit zien? Dooft de besmettelijkheid uit? Wordt het een seizoensgriep als influenza? Of moet je de risicogroepen blijven afschermen? Daarnaast is er het gebrek aan beschermingsmaterieel. Je moet creatief zijn in hoe het veilig blijft voor patiënt en medewerker. Los van covid-19 wil je voorkomen dat iemand besmet wordt in een ziekenhuis. Dat zijn basisregels.’

‘Heb je ook een ethische rol?

’Ja, maar we hoeven geen knopen door te hakken. Je hebt eigen waardes die je daarin meeneemt maar risico’s kun je nooit tot nul beperken. Wat erg speelt, en waar je een gevoel over kunt hebben, is dat er nu geen bezoek mag komen. Dat is pittig. De weging tussen omgeving en de patiënt. Als je bepaalde keuzes maakt die moeilijk zijn, is het essentieel om het waarom ervan te blijven uitleggen.’

‘Denk je na over mensen die nu een ‘offer’ brengen?’

‘Zeker, je wordt dokter om iedereen te helpen, maar ons vak brengt ook met zich mee dat je niet altijd elk individu kunt genezen. Voor dit virus bestaat er momenteel geen behandeling, je kunt enkel ondersteuning geven, zoals bijvoorbeeld zuurstof. Die worsteling is voor de mensen die aan het bed staan, of wanneer je als naaste thuis zit, nog veel groter.’

We lopen naar de corona-afdeling. Eindelijk, zou ik haast willen zeggen. Ik kom al weken in ziekenhuizen voor deze reportages maar ik ben niet eerder op deze afdeling geweest. Maar de werkelijkheid tempert mijn wilde fantasieën over zo’n afdeling: de receptioniste zit er achter plexiglas, op de grond ligt een afzetlint, er hangt een A4tje met ‘LET OP CORONA: personeel omkleden,’ en aan het eind van de gang lopen mensen gehuld in beschermingspakken, ze kijken me schichtig aan, je hoort hun pakken ritselen. Naast me staat een schaars gevulde kast met beschermingsmiddelen. Droog zegt de receptioniste: ‘We gaan weer ombouwen, Els.’ Dat is goed nieuws. Els legt uit dat het betekent dat er meer kamers voor regulieren patiënten vrij gemaakt kunnen worden. Het rode afzetlint zal naar achter schuiven. Het besmette gebied wordt kleiner. ‘Maar we weten nu ook hoe je snel opschaalt,’ zegt Els. Alles wordt berekend, voorzien en uitgedacht hier, maar als ze wegloopt kijk ik haar na en haar paardenstaart kwispelt speels in de lucht. Dit lijkt het enige oncontroleerbare aan haar te zijn.

Dit was de laatste coronakroniek van schrijver/columnist Jonah Falke in de Gelderlander. Deze kroniek verscheen op zaterdag 23 mei 2020.

Tekst Jonah Falke | Fotografie Peter van Tuijl

Niets spectaculairs aan

zegt Moniek, laborante aan het SKB in Winterswijk

Coronakroniek door Jonah Falke

Bijna overal waar ik kom ben ik een zelfverkozen buitenstaander. Iemand die vertrekt voor het té gezellig wordt. Toch heb ik een zwak voor kleine hotels en vliegvelden. In zo’n hotel is de portier vaak niet te beroerd om een praatje te maken en op een klein vliegveld lacht de douanebeambte nog weleens naar je. Vandaag bezocht ik het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en kwam ik erachter dat dit ook voor een klein ziekenhuis geldt: het blijkt geen fabriek te zijn en de patiënt geen nummer. Het is een plek waar het minder opvalt dat je een buitenstaander bent. Althans voor even.  

Moniek en de Winterswijkse Piet Mondriaan | © Peter van Tuijl

Bij de ingang trof ik röntgenlaborant Moniek en ze keek me aan alsof ze me al heel lang verwachtte. Het was haar vrije dag maar ze had snel haar werkkleding aangetrokken, om zich van de patiënten of bezoekers te onderscheiden.

‘In een groot ziekenhuis is iedereen verantwoordelijk voor een klein onderdeel van het geheel. Het voordeel van het Koningin Beatrix Ziekenhuis is dat je van heel veel iets weet,’ zei Moniek. ‘We doen alles met dertig mensen op de röntgenafdeling, die breed inzetbaar zijn.’ Het klonk als een familiebedrijf. Toen ik vroeg hoe ze hier terecht kwam zei ze dan ook: ‘Een tante van mij werkte hier en zei: “Is dat ook niks voor jou?”’

Ter illustratie van het ‘familiebedrijf’-gevoel vertelde ze over een anesthesist van de OK die op de IC werd ingezet. ‘Dat lijkt lastig, IC-medewerkers weten wat ze aan elkaar hebben, maar zij zei: “Die sfeer daar is zo fijn, ook al werk ik er niet. Je bent zo ingewerkt en voelt echt de meerwaarde van dat je er staat.’ Over het algemeen zijn het rustige dagen voor Moniek. ‘We zitten op vijftig procent van onze ziekenhuiscapaciteit.’ Zoals altijd bestaat haar werk ook nu uit het maken van MRI- en CT-scans en het doen van borstonderzoek. ‘De wachttijd is korter omdat er minder patiënten naar het ziekenhuis komen. We kunnen daardoor sneller mensen helpen, dat is een klein gunstig bijeffect.’

De nieuwe machine waarvoor een aparte unit in het SKB is gebouwd.
Over een paar weken wordt de o.a. door Moniek in gebruik genomen | © Peter van Tuijl

Om een coronadiagnose te bevestigen moet er een foto gemaakt worden. ‘Dan hijs ik me in zo’n beschermingspak en ga ik er met het röntgenapparaat naartoe. Het enige hectisch moment is als de patiënt verslechterd, dan moet de patiënt opgehaald worden en maken we een scan. Alle gangen moeten dan vrij zijn in verband met het vervoer van de patiënt.’ Afstand houden lukt niet altijd tijdens het werk. ‘Als je reguliere patiënten ophaalt uit de wachtkamer zeggen ze: “Ik ga je geen hand geven, hoor.” Maar als je het onderzoek uitvoert laten ze het allemaal gebeuren. Soms moet ik ze even aanraken.’

Ik knikte en dacht: leven is je eraan overgeven, aangeraakt en misschien zelf vies worden. Voor de zekerheid vroeg ik of ze bang voor besmetting is. ‘Mijn eigen angst wordt minder, gewoner. Doordat je merkt dat je niet ziek wordt. Maar de angst om besmet te worden neemt toch ook af als je in een supermarkt komt?’

© Peter van Tuijl

Ze stelde voor om me nog even de verbouwing van de röntgenafdeling te laten zien, die nu aan de gang is. We liepen om het ziekenhuis heen. In de verte hoorde je een cirkelzaag en piepte een vrachtwagen die achteruit reed. Straks komt hier een gebouw waar PET-scans plaats zullen vinden, vertelde ze luchtig: ‘Je bindt radioactieve stof aan een eiwit en waar een tumor zit wordt het eiwit meer ingebouwd. De scan kijkt waar die stof zit. Als je die radioactieve vloeistof krijgt ingediend, moet je vier uur stilliggen, daarom komen er kamertjes om de scanner heen waar mensen een bed krijgen.’ Zowel die scanner zelf als dat hij uit deze rommelige bouwplaats zal worden opgetrokken klonk futuristisch, maar Moniek leek zich nergens over te verbazen. Tot slot zei ze dat ze morgen weer een nachtdienst zou draaien: ‘Soms zit je hele nachten te wachten tot er iets gebeurt.’ Als Moniek zoiets zegt klinkt het wachten op het onheil haast aanlokkelijk. Ze maakte alles onspectaculair en dát vond ik bijzonder. Zoals het orkestje op de Titanic vrolijk en kalm doorspeelde alsof er niks aan de hand was terwijl er een ijsberg naderde.  

Publicatie in de Gelderlander 11 mei 2020

Niet bang

Verpleegkundigen specialisten Inge en Trudy palliatieve zorg | © Peter van Tuijl

Als je bang bent, kun je hier niet werken!

We nemen plaats op een bankje tussen de mensen die op een taxi wachten. ‘Onze komst betekende vroeger altijd slecht nieuws, maar momenteel is dat anders,’ zegt Inge en Trudy knikt. Alle medewerkers prijzen de ongekende saamhorigheid op de werkvloer, maar nu zie ik die met eigen ogen: als zussen vullen verpleegkundig specialisten en palliatief medewerkers Inge en Trudy elkaar natuurlijk aan. In hun werk geven ze het einde een gezicht dat niet afschrikwekkend maar vriendelijk is.

‘Het is belangrijk dat we goed aangekondigd worden. Tegenwoordig zijn we het ondersteunend én palliatief team,’ zegt Trudy. ‘Dat heeft met de grilligheid van corona te maken. Soms krabbelt iemand op, en overlijd dan toch nog onverwachts. Of we zien herstel bij iemand die uitzichtloos ziek leek. We herkennen geen patronen.’

Nabestaanden zijn niet te vervangen, maar door de veiligheidsvoorschriften staan ze noodgedwongen het dichtst bij. ‘Maar we zijn erg begrensd,’ zegt Inge. ‘Beeldbellen is fijn maar dat is wat anders dan elkaar zien en niks hoeven te zeggen. Door al die bescherming hebben we alleen ogen om te communiceren, dat is allemaal inhumaan, maar binnen de grenzen doe je wat je kunt, dat is de uitdaging. Deze crisis geeft een nieuwe dynamiek en dat maakt ons vak interessant. Er ontstaat veel reuring, dat leidt ook naar nieuwe, mooie, ontwikkelingen.’

Trudy: ‘We zien bijzondere mensen en horen hun verhalen. Iedereen heeft een verhaal en daar staat geeft dat altijd betekenis. Er wordt ook veel gelachen met elkaar. Zelfspot is belangrijk. Ook bij patiënten. Dat legt de nadruk op het leven dat er nog is. Humor is een verpleegkundige interventie.’ Wat die ‘betekenis’ van aan het bed staan precies is, laat ik graag in het midden. Net als humor moet je het niet willen uitleggen. Je zou slechts kunnen zeggen dat leven een wrange grap is.

Inge begint breeduit te glimlachen als ik vraag waarom ze dit werk wilde doen. ‘Ik ben jong mijn moeder verloren, ik zag wat goede begeleiding doet, hoe je afscheid kán nemen. Als het sterven menswaardig gebeurt, dan gaan wij fijn naar huis.’ Toch blijft deze situatie ongekend. ‘Als het stof rond corona straks gedaald is dan zien we pas zien wat het echt gaat betekenen,’ zegt Trudy. ‘We krijgen een hele nieuwe generatie met een trauma. Het treft hele gezinnen, dat is ook anders nu. Eerder was iemand ziek en stonden de naasten nabij. Nu heb je nabestaanden die niet bij het sterven waren, of de angst van naasten als ze wel op bezoek mogen komen. Los van de IC, op de covid-afdeling krijgen mensen net zo’n trauma. Zoals we het in de maatschappij doen met alle regels, is echt nodig, soms denk ik weleens men zou moeten zien hoe verschrikkelijk deze ziekte is. Dan zou je de regels met gemak volhouden.’ Maar geleidt door angst worden ze niet. ‘Als je bang bent kun je hier niet werken. En dit is ons werk, dit is wat we heel goed kunnen,’ zegt Trudy.

Toch vermoedt ze wel een weerslag op de medewerkers: ‘Je moet met z’n allen op de been blijven. In de crisis kun je best denken, hop aanpakken, maar we zijn al vijf weken onderweg en dit duurt nog even. Naar de medewerkers in het ziekenhuis hebben wij ook een ondersteunende rol. Met dit collectieve trauma zullen we wat moeten maar nu staan we nog middenin de acute fase. Er gaan mensen vastlopen, dat kun je al aanvoelen.’ Ik vraag naar het gevaar van zorgverlening, dat je altijd anderen helpt maar jezelf vergeet. ‘De balans vind ik door thuis te komen, het erover te hebben met mijn lief, dat is genoeg,’ zegt Trudy en Inge vult aan: ‘Of met de kinderen spelen, hun vieze broek verschonen.’ Als we het ziekenhuis inlopen voor een foto spreekt een wachtende mevrouw Trudy aan. Ze buigt naar de vrouw en zegt: ‘Zo zien we elkaar weer. Zit je lekker in het zonnetje?’ ‘Ja, fijn voor ik op gehaald wordt.’ ‘Geniet ervan en we zien elkaar.’ ‘Ja,’ lacht de vrouw. ‘Dat zeker.’ Door wie ze opgehaald wordt en ze een naaste, patiënt of nabestaande is, blijft onduidelijk.

Inge kijkt in de lens en zegt glimlachend tegen de fotograaf ‘We doen het écht samen hier. Zet ons alsjeblieft niet als engelen of helden neer want dat zijn we niet.’  

Tekst Jonah Falke | fotografie Peter van Tuijl

Dit artikel is verschenen als Cornakroniek in de Gelderlander van 7 mei 2020

WERK: bieden van hulp

maar nu even niet !

Aan het eind van de middagpauze komen er dokters en zusters al pratend uit de natuur rondom het ziekenhuis. Een dokter heeft een verrekijker in zijn hand en zegt: ‘Er valt genoeg te spotten hier.’

Ergotherapeut Marion Straten toont het gebruik van de ergo-bezem | © Peter van Tuijl

Ook de kleine maar kwieke ergotherapeut Marion is een vogelliefhebber. Met haar Wijchens accent zegt ze: ‘Laatst zat er een specht in mijn tuin, toen was mijn dag weer goed. Kom je mee? De pruimenboom in onze ergotherapie-tuin staat in bloei.’ Ik volg gedwee. De pruimenboom is jong en er valt geen pruim in te bespeuren. Marion demonstreert een aangepaste bezem, met een gebogen steel, om je schouders te ontlasten. ‘Ik heb hem zelf ook.’ Ze is zo enthousiast, noemt meermaals de prijs, dat ik me sterk afvraag of ze aandelen in het bedrijf heeft.

Ze vertelt dat haar werk bestaat uit het aanbieden van hulp, aanpassingen of trainingen bij alle dagelijkse handelingen. ‘De meeste mensen beginnen te huilen bij de intake. We vragen: wat lukt niet en wat is belangrijk voor je? Bij mij gaat functionaliteit boven alles. Ik heb het mooiste werk van de wereld. 80% bestaat uit poliklinische behandelingen, maar dat mag al weken niet. We doen nu zoveel mogelijk telefonisch. Maar als dit straks afgelopen is, gaan we met volle vaart vooruit.’

Marion’s werk mag dan het maakbaarheidsideaal belichamen, zo kijkt ze niet tegen het leven aan. Haar menselijke tegenstrijdigheden doen me deugd. Ze zegt: ‘Persoonlijk denk ik dat corona voor sommigen misschien ook positief kan uitvallen. We leven in een tijd leven waar alles maar kan. Nu worden we teruggeworpen en zien we dat het ook zijn einde heeft en je moet nagaan of alles wel zo maakbaar is als gedacht.’

‘Is het makkelijker voor jou omdat je meer geconfronteerd wordt met verval?’

‘Nee, dat is persoonlijk. Ik ben heel fatalistisch. Ik denk als het mijn tijd is, dan ga ik.’ Ze zegt het vrolijk. ‘Ik reis heel graag maar of mijn vliegtuig nou neerstort of dat iemand de macht over het stuur verliest en me aanrijdt? Vandaag is er ook weer een mevrouw die gewoon op straat liep binnengebracht. Hoeveel mensen worden niet aangereden? Of toen dat vliegtuig in de Bijlmerflat vloog? Dan denk je dat je veilig thuiszit.’

‘Het is nergens veilig?’

‘Als het je tijd is, ga je.’

‘Ben je religieus?

‘Misschien, ik geloof wel in iets basaals als een god of een energie. Ik geniet gewoon in de tussentijd, zolang het kan. Ik was jong toen mijn moeder overleed. En door het werken in een verpleeghuis leerde ik dat mensen vaak denken: na mijn pensioen ga ik leven, maar dat haalden ze niet.’

Zij die het noodlot kunnen omarmen komen doorgaans vrijer, zo dan niet gelukkiger over, dan die zich krampachtig proberen te wapenen. Het is dezelfde vrijheid als [die van] alcoholisten die slordig met hun tijd en gezondheid omgaan in cafés, of de blinde zekerheid van gelovigen. In Knack schreef Saskia de Coster in een essay: ‘Wij vertrouwen ons lot niet meer toe aan een god of de goden die zullen beslissen of wij mogen leven of niet, maar wij willen zelf zo resoluut en daadkrachtig verzet bieden tegen het virus. In onze reacties zijn we sterk gedreven door controledwang en de keerzijde daarvan, angst voor het verlies van controle.’

Van die angst heeft Marion weinig last. Ze hoop dat alles snel weer opengaat. ‘We moeten toch immuun worden.’ Bovendien heeft ze veel reizen gepland. ‘De hele wereld trekt mij. Thuis ben ik heel knieperig: ik rij een oude auto en kleren boeien me niet, maar op reis heb ik dat niet. Door te reizen leer je Nederland ook beter waarderen. Sommige mensen lopen te zeuren over alle regels hier, maar de staat zorgt voor ons.’

Ironisch genoeg gaat haar eerstvolgende reis naar Columbia, waar onlangs ‘voedselrellen’ uitbraken omdat toezegde voedselpakketten niet arriveerden en in een gevangenis vielen er 23 doden door onrust. 

Tegen het noodlot kun je je niet beschermen maar de staat lijkt in de tussentijd een poging te doen om zijn burgers het gevoel van veilig te bieden, in dit deel van de wereld althans. Zonder cynisme wens ik haar veel plezier in Colombia en dan laat ik deze jaloersmakend vrolijke fatalist achter in Winterswijk bij de bloeiende pruimenboom.

door Jonah Falke | verschenen in de Gelderlander 27 april 2020

VEEL GELEERD !

Coronakroniek deel 5 door Jonah Falke

Op de verlaten parkeerplaats voor het ziekenhuis is een helikopterlandingsbaan geïmproviseerd. Midden op die landingsbaan wacht longarts Frank Hermens me op. Ik heb net gerookt, ik hoop dat hij mijn adem niet ruikt. De lucht is strak blauw, vrij van vliegtuigstrepen en er is geen helikopter in aantocht. Een stel bewakers maakt een praatje met ons en slentert weer weg. Slechts een enkeling loopt naar de huisartsenpost en komt buiten met een doosje medicijnen. Eén van de bezoeker draagt klompen, een ander vind het nodig om onverstaanbare klanken te schreeuwen. Het galmt kort over het lege terrein en dan keert de rust weer terug.

Jonah Falke interviewt longarts Frank Hermens op ruim anderhalve meter | © Peter van Tuijl

Frank draagt vrijetijdskleding en eet een appel. Zijn dagen zijn lang en de nachten kort maar dat staat zijn optimisme niet in de weg. ‘Ik ben net naar de kapper geweest,’ zegt hij al strijkend over zijn schedel. ‘Heeft mijn dochter van acht met een tondeuse gedaan. Is het wat?’ Maar dan serieuzer: ‘Ik wil je een positief verhaal vertellen. Als arts leer je om je niks van de waan van de dag aan te trekken, dat doet geen van mijn collega’s, al die praatprogramma’s vol professoren en deskundigen? Teveel meningen en teveel belangen. Voor mij geldt alleen de dagelijkse realiteit van de werkvloer. De patiënt.’ Hij gelooft in de wijsheid van de beroepspraktijk, en daar sluit ik me volledig bij aan. Theorie is leuk maar uiteindelijk gaat het om de praktijk. 

‘Als artsen hebben we zoveel geleerd in deze periode, dingen waar je vroeger over zou vergaderen. Razendsnel wordt er kennis gedeeld onder doctoren van alle ziekenhuizen. Met vroeger bedoel ik drie weken geleden hè? Corona presenteert zich heel anders dan we gewend zijn van andere virusinfecties. Mensen hebben een enorm zuurstoftekort, zonder dat ze het zelf doorhebben, heel vreemd. De snelheid waarmee bepaalde dingen kunnen veranderen nu, die hoop ik echt mee te kunnen nemen naar de toekomst. Alles wordt efficiënt en de samenhorigheid op de werkvloer is gigantisch.’

De vrouw van Frank werkt ook in het ziekenhuis maar hun kinderen gaan niet naar de kinderopvang. ‘Dan zit mijn dochtertje ochtend ’s netjes aan tafel met haar paardenstaart en zegt: eerst ga ik een uur rekenen, en dan neem ik een kwartier pauze en dan ga ik weer verder. Wauw. Ze snapt de situatie niet helemaal natuurlijk, maar ook zij helpt ons zo goed mogelijk. Dat vind ik ontroerend. Maar het gebeurt ook dat als ik bij de patiënten aan het bed sta, ze me 20 keer belt, ik me omkleed en haar terugbel. Huilend vertelde ze laatst dat er een vaas was omgevallen, en dat er overal glas en water lag en dat de hond erbij stond. Dat ruim ik dan later wel op.’ Ontroering maakt bij Frank snel plaats voor opgewektheid. Misschien doet hij in zijn werk niet anders. Hij neemt de laatste hap van de appel en praat met het klokhuis in zijn hand.

Frank zou me graag meenemen de corona-afdeling op en een beschermingspak laten aantrekken, om me aan ‘de echte helden,’ de verpleegkundigen, voor te stellen, maar het ziekenhuisbeleid is streng. Aan de fotograaf stelt hij voor om de verpleegkundigen voor een raam te laten staan van de afdeling. Hij belt een verpleegkundige en zegt: ‘Kan dat? Dit is een bevel van de dokter,’ waarna hij naar mij knipoogt. Braaf verschijnen ze een voor een voor het raam en zwaaien naar ons. ‘Het zijn allemaal schatten. Een van hen is palliatief verpleegkundige. Ze doet er alles aan om het aangenaam te maken voor de mensen die snel zullen sterven. Je kunt het zo gek niet bedenken wat er geregeld kan worden als laatste wens: een hond aan het bed, of een priester. En toen er een moslim wilde bidden hielp ze zoeken naar het Oosten op haar telefoon.’

alle foto’s Peter van Tuijl

Tot slot vraag ik hem naar de secundaire slachtoffers, de mensen die thuiszitten, ziek en daarom bang zijn of verzuipen in schulden. ‘Ik ben blij dat mensen alvast over de toekomst nadenken, maar daar kom ik nu niet aan toe.’ 

Dan kijkt hij op zijn horloge en zegt te moeten gaan. Met opgeheven kin loopt Frank het parkeerterrein af en gooit het klokhuis soepel in een lege stalen prullenbak. Het galmt, en ik realiseer me dat iemands optimisme verpletterender kan zijn dan ellende.

Deze 5e coronakroniek van schrijver / kunstenaar Jonah Falke verscheen maandag 20 april in de Gelderlander.

DOEN WAT WE KUNNEN

JUIST IN DEZE TIJD !

coronakroniek door Jonah Falke

oncoloog Koen Reijnders | © Peter van Tuijl

Reijnders zegt dat hij tot ‘loopjongen’ is verworden. Sommige mensen worden nooit ‘oud.’ Reijnders heeft iets jongensachtigs als hij spreekt. ‘De ene helft van de medewerkers werkt keihard, zij hebben verstand van corona, wij doen wat we kunnen om ze te ontzien.’

We staan bij de ingang van de spoedeisende hulp naast een partytent. Het is een triage-tent geworden waar de covid-verdachten zich melden. Een bewaker houdt een oogje in het zeil, verpleegkundigen in beschermende kleding lopen af en aan. ‘Een soldaat vecht en ik zorg,’ zegt chirurg en oncoloog Koen Reijnders opgewekt. ‘Ik denk er niet over na. Dat is iets natuurlijks.’

We gaan het ziekenhuis in. ‘Er is geen dronkenlap met een gat in z’n kop nu. Die bestaan niet meer en dat is heel raar hoor,’ zegt hij zacht en verwonderd. Dan begint hij te lachen. ‘Het mooie van dit alles is dat het niet over concurrentie gaat. Iedereen doet een stap terug of opzij, dat creëert samenhorigheid. Je komt er weer achter waarom je dit werk wilde doen.’

De gangen zijn verlaten maar achter de deuren, die met afzetlint zijn beplakt, gebeurt het allemaal. De onheilspellende stilte in het oog van een orkaan. ‘Dit is mijn poli, normaal zit het hier helemaal vol.’ Er is niemand. Ik vraag hoe lang die stilte nog kan duren. ‘Uiteindelijk is corona een ziekte waar 90% van de mensen bijna geen last van heeft. Van de mensen die ernstig ziek worden overleeft de helft het niet. Voor een relatief kleine groep mensen zet je de hele wereld stil. Terwijl de secundaire patiënten langzaam allemaal slechter worden. Denk aan vaat of kanker patiënten. Als je niet vastloopt op je ziekte, moet je drie maanden wachten, en daar word je heel zenuwachtig van. Ik ben de hele dag aan het bellen met patiënten om ze gerust te stellen. Gelukkig kan ik nog borst en darmkanker operaties uitvoeren, maar dat is het dan ook. Op een gegeven moment gaan mensen het niet meer accepteren, zowel patiënten als professionals.’

We lopen verder en komen snel tot de kern van zijn beroep: ‘De politiek zegt: Wie moet dan beslissen wie er wel of niet behandeld wordt?” Ik kan u vertellen, dat is mijn werk. Ik voer wekelijks zulke gesprekken. Dat is niet omdat wij God spelen maar omdat wij rationeel willen zijn in wat je iemand nog wilt aandoen. Als een behandeling niet baat, moet je hem niet uitvoeren. Ik ben gek op dat systeem en valse hoop haat ik. Dat klinkt misschien hard, maar zo bedoel ik het vooral niet. Ik ben dit gaan doen omdat ik hou van mensen, maar juist omdat je van ze houdt moet je tegen een ernstig zieke vrouw van negentig kunnen zeggen: geef uw familie een knuffel en ga lekker naar huis, want deze behandeling is een brug te ver voor u. Het gaat om zelfbeschikking en compassie. Maar ik denk dat we net onder zo’n piek door zullen zeilen. Maar wie ben ik,’ zegt hij lachend. ‘Een domme chirurg. Het is mijn wens.’

In een lege gang doemt er een meisje van een jaar of zes op. Ze heeft vuurrood haar en kijkt verloren. Maar ze is niet verdwaald, om de hoek zit haar vader. Reijnders groet ze glimlachend en loopt dan verder.

In een kantoortje tref ik een collega van Reijnders, chirurg Ton van Engelenburg. We spreken verder over de gevolgen voor secundaire patiënten. Hij zegt: ‘Ik ben net een bezig geweest met het inroosteren van een jonge patiënt. Hij heeft een tia gehad en moet een halsslagader-operatie hebben, die kon er niet in, want de patiënt moet daarna naar de IC. Maar als we die niet doen, krijgt hij straks een beroerte, dat wil je niet. Gelukkig kon hij toch geopereerd worden; er was nog één plek vrij op de IC.’

Op weg naar de uitgang vraag ik Reijnders wat hij zo mooi vind aan zijn werk: ‘Je moet niet overdrijven, meehuilen, maar wel laten zien dat het je echt wat doet, anders zit je in de verkeerde business. Waarom krijgt de ene iets wel en de andere het niet? Dat is veelal pech. En zulke mensen wil ik verzorgen.’

De relativering en rust die ik hoopte aan te treffen, vond ik. Dit ziekenhuis is dé plek voor medemenselijkheid maar het is geen plaats van valse hoop. De mensheid is niet te redden, maar de mens an sich soms wel voor een tijdje.  

de ingang van de triagetent | © Peter van Tuijl

Dit artikel verscheen 14 april in de Gelderlander.

Tekst Jonah Falke | Fotografie Peter van Tuijl