DIERENKRONIEK II door Jonah Falke

Dieren hebben de gave om niet te oordelen en zijn onbezonnen en eerlijk.

Een verademing, vindt schrijver en columnist Jonah Falke, die daarom in deze zomerserie ruim baan geeft aan de dieren. En soms een beetje aan hun baasjes.


In Heelweg worden elke week tachtig dieren waardig gecremeerd: ‘Elk dier is een maatje dat deel uitmaakt van het gezin’

Kleurrijke plastic bloemen ‘Im stillen gedenken’ | © Peter van Tuijl

Op het eerste gezicht doet het niet onder voor een reguliere uitvaartonderneming: een afgelegen plek met veel groen en twee schoorstenen die naar de hemel wijzen. Binnen, in de verduisterde ontvangstruimte, staat een doos tissues op tafel en is er de mogelijkheid uit een ruime collectie urnen te kiezen. Hier tref je de dood in het klein: van de ovens en de graven tot de urnen, is alles is wat bescheidener. Maar of het verdriet ook kleiner is, valt te bezien. Er zijn mensen die meer van hun dier houden dan van hun partner. Zegt dat iets over de mens? Over het dier? Of beginnen ze op elkaar te lijken?

Directeur Gwendolin de Jong (48) gaat in het zwart gekleed. Ze is zo kordaat als haar onderneming: schoon, zakelijk en betrokken. Ze zegt: ‘Het verschil tussen mens en dier wordt inderdaad steeds kleiner. Vroeger was het cremeren en uitstrooien. Tegenwoordig wordt er echt afscheid genomen.’ Gwendolin vindt het belangrijk dat “de dood” geen taboe is. ‘Dieren zijn een gezinslid, een vriend, een maatje die onderdeel uitmaken van het gezin.’  Elke zondag is het hier druk op het kerkhof, en bij de uitstrooiweide. Met kerst staan er kerststukjes bij de graven. Er zijn mensen die het met minder attentie moeten doen. | Tekst © Jonah Falke | foto © Peter van Tuijl

Haar familie begon met dit werk toen hun pony overleed. Ze wilden hem laten cremeren op een persoonlijkere manier, niet als vee. Dat was destijds nog niet mogelijk. Enige tijd daarna kregen ze de mogelijkheid om het crematorium over te nemen. Al cremeren ze hier geen paarden, ze zegt: ‘Ik ben me er erg van bewust dat je een uitvaart maar een keer kunt doen. Ik heb de meeste dieren die hier komen niet levend gekend. Het zijn de verhalen van de baasjes die het doen, die me raken.’

Dan laat ze de achterkant van het crematorium zien. We passeren een kantine en een kantoortje vol vrolijke mensen. Aan waardigheid geen gebrek, maar waar de dood absoluut centraal staat, wordt ook gelachen. Geen lach zonder tragiek, en andersom.

Een medewerker bij de kleine oven tijdens een crematiesessie. | ©Peter van Tuijl

Tussen de ovens staat een radio. Een mengeling van schoonmaakmiddel en andere geuren komt me tegemoet. Er worden hier zo’n tachtig dieren per week gecremeerd. De ovenisten werken in het hart van het crematorium, bij de oven. Zij dragen er zorg voor dat de dieren waardig gecremeerd worden. Een dood teckeltje in een jasje staart me aan. Ik werp een blik in de oven en zie een glimp van een groepscrematie. ‘Sommige mensen vinden dat prima, een collectieve crematie. Het is ook goedkoper,’ zegt Gwendolin. ‘Ik kan er nog wel drie ovens bijzetten, maar ik vind een persoonlijke benadering belangrijker.. Als mensen verhuizen, willen ze hun dieren soms alsnog laten cremeren en meenemen. De dierlijke resten die opgegraven zijn worden nu alsnog gecremeerd en kunnen dan met de eigenaar mee naar hun nieuwe woonplaats.

Soms worden dieren weer opgegraven om alsnog gecremeerd te worden. | ©Peter van Tuijl

Zolang er mensen zijn leek me het een vorm van waanzin om veel van dieren te houden. Maar de eerlijkheid gebied me te zeggen dat het zien van de kleine dood me meer doet me dan ik had verwacht. Dat zit hem misschien vooral in de geur.

columnist/schrijver Jonah en eigenaar Gwendolin | © Peter van Tuijl

We lopen naar het kerkhof en ik ben blij weer buiten te zijn. ‘Dat is een typisch Duits graf,’ zegt Gwendolin. Er staan kleurrijke plastic bloemen op en ‘Im stillen gedenken’. Verderop een standbeeld van een herder, aangetast door het weer, de tijd. ‘Onze eeuwige vriend’, staat er toepasselijk.  

‘Het zien van de kleine dood doet me meer dan gedacht.’

de strooiweide | © Peter van Tuijl

Als we bij de strooiweide staan, zegt Gwendolin dat haar man zeven jaar geleden overleed. Als de overeenkomsten tussen mens en dier écht dichtbij komen, voel ik toch enige aarzeling. Was er een verschil tussen het overlijden van haar man en haar paard? Ze denkt even na en zegt dan: ‘Eigenlijk niet, nee. De urn van hem en die van mijn paarden staan samen in de woonkamer.’

Het grafveld met uitzicht op de schoorstenen van het crematorium. | ©Peter van Tuijl

De tijd mag hier dan stollen, het leven gaat door: Gwendolin kijkt op haar horloge, ze heeft een volle agenda. Maar zoals het leven doorgaat, zo doet de dood dat ook. Bij de ingang stopt een Duitse auto. De bestuurder ziet wat bleek. Uit de achterbak komt een doos. Gwendolin begroet de bezoekers met een vriendelijke glimlach.

Deze kroniek verscheen 5 augustus 2022 in de Gelderlander. Het is de tweede van vijf kronieken die allemaal met dieren te maken hebben. In het kader van het jaar van het dier!

Tekst Jonah Falke | Fotografie Peter van Tuijl

DIERENKRONIEK I door Jonah Falke

De mens is een veel gevaarlijker dier

Een groot deel van zijn leven bracht Joep (74), als vertegenwoordiger van de farmaceutische industrie, in wachtkamers door. Tijdens het wachten nam hij de tijd om de mens en zijn lichaamstaal te bestuderen. Na zijn pensioen is hij hier niet mee opgehouden. Zijn hond Naud (9) is een New Foundlander en zo groot als een kleine beer. Dagelijks roept Naud geschrokken reacties bij mensen op. Joep springt op uit zijn lerenstoel en doet angstige mensen na. Er is een vermakelijke toneelspeler aan hem verloren gegaan. ‘Uw hond moet aan de lijn,’ zeggen de mensen. Ik zeg: ‘U zit toch ook niet aan een lijn? En bent een stuk gevaarlijker dier: een mens.’


Wie zich in de interactie tussen mens en dier verdiept, stuit al gauw op de misplaatste superioriteitsgedachte van mensen, aldus Joep. Hij is niet te beroerd om zijn medemens een beetje op te voeden, of de dieren van vreemden op hun gemak te stellen. Als kind wilde hij namelijk al psycholoog worden. Hij werd geboren om de hoek van een veemarkt, en voor hij naar school ging praatte hij als jongen al met dieren. Tegenwoordig brengt hij die twee kwaliteiten samen. ‘Gister kwam ik nog twee meisjes te paard tegen. Ze vroegen of ik weg wilde gaan met Naud. Maar Naud is een eigenwijze jongen, net als ik. We zijn aanhangers van het stoïcisme. Ik zei tegen die meisjes: “Ik praat wel even met jullie paarden”. En ja, dat werkte hoor, niks aan de hand.’

Al klinkt Joep als een begenadigd therapeut, het is hem niet gelukt om zijn vrouw meer liefde voor dieren bij te brengen. Ze heeft de hond één keer uitgelaten, maar toen sleurde hij haar de bosjes in. Naud woont in de berging maar is wel tot in de woonkamer te ruiken. Het huwelijk is een compromis.

We lopen het bos in en Naud gaat ons voor: als een gids. Soms kijkt hij even achterom of we wel bij blijven. Ik vraag of Joep vroeger vaak scheve blikken trof als hij vertelde dat hij voor farmaceuten werkte. ‘Ja, en deels terecht. Maar de middeleeuwen zijn altijd dichtbij. Neem die groeiende weerzin tegen vaccineren of het afkeuren van abortus… Doe jezelf een lol, zeg. In wachtkamers heb ik mensen met de meest verschrikkelijke aandoeningen gezien, die ze gewoon hadden kunnen voorkomen.’

Middenin het bos zitten een man en vrouw op een bankje. Als ze Naud zien, staat de man op: hij kijkt ons met grote ogen en een rood aangelopen hoofd aan. Panisch roept hij: ‘Kunt u uw hond aanlijnen? Onze hond is vals en bijt uit angst.’ Even nieuwsgierig als Naud loopt Joep op de man af. De vrouw trekt de valse hond weg en het beest begint te jodelen alsof zijn leven er vanaf hangt. Joep zegt: ‘Ik heb medelijden met uw hond.’

‘Ik heb medelijden met u!’ proest de man.

We lopen verder en kijken toe hoe Naud een bad neemt in een meertje. Het beest staat tot aan zijn middel in het water, terwijl hij ons aanstaart als een ware stoïcijn. Ik zeg: ‘Misschien had je beter even met die hond kunnen praten…’ Joep zwijgt. Misschien heeft de dierenfluisteraar een slechte dag.

Het zit Joep niet lekker. Op de terugweg loopt Joep weer op de man en vrouw af. De man zegt:  ‘Lijn uw hond toch even aan, alstublieft.’

‘Waarom laten we de dieren niet even socialiseren?’ vraagt Joep. ‘Geef ze toch de kans. Weet u wel wat dat is, socialiseren?’

De man zucht getergd, kijkt kort en hopeloos naar de hemel en zegt dan: ‘Ik denk dat wij nu doorlopen, aangezien u toch niet wilt luisteren.’ De man staat op en de vrouw en valse hond volgen gedwee. De dieren luisterden niet vandaag, de mensen misschien nog minder. We kijken het stel na en Joep zegt met iets van verrukking in zijn stem: ‘Nu zie jij het ook eens, Jonah, hoe bang mensen voor dieren zijn.’

Deze kroniek verscheen 29 juli 2022 in de Gelderlander. Het is de eerste van vijf kronieken die allemaal met het dier of de dieren te maken hebben. In het kader van het jaar van het dier!

Tekst Jonah Falke | Fotografie Peter van Tuijl

PIET POST en zijn nieuwe essay

Het bijzondere van het gewone

Piet Post (1948), dichter, schrijver, beeldhouwer schrijft op de achterflap van één van zijn dichtbundels “Sorry dat ik zo optimistisch klink, zo ben ik niet altijd”.

Dit jaar (2022) schreef hij het boek HET BIJZONDERE VAN HET GEWONE met daarin 23 essays. Over Marcel Duchamp, het hyperrealisme en over het feit dat humor je leven kan redden. ‘Over de dingen die voorbijgaan, de betrekkelijkheid van het leven en hoe weinig we ons ervan aantrekken.’ Het boek is filosofisch van aard, berust op waarneming van de ‘Groten der Aarde’ en van ‘Piet himself’.

Piet beschrijft in een van de essays ‘de kunst van het alledaagse’ en heeft daarvoor een aantal van mijn foto’s als illustratie gebruikt. Hieronder het relaas met enkele beelden.

De kunst van het alledaagse I

Sinds de jaren ’80 wordt de Canadese fotograaf Jeff Wall (1946) geprezen om zijn werk in de vorm van monumentale lichtbakken: ingelijste kleurendia’s die van achteren worden aangelicht door tl-buizen. Vanaf de jaren ’90 maakt hij ook zwart-witfoto’s. Zijn thema’s zijn schijnbaar alledaags maar tegelijkertijd ongelooflijk spannend. Wat op het eerste gezicht helder en begrijpelijk lijkt, is ook complex en raadselachtig. Mysterieuze alledaagsheid zou je het kunnen noemen, het mysterie dat zich juist manifesteert als er zogenaamd niets gebeurt of niets te zien is.

Jeff Wall zou je een meester van het non-event kunnen noemen, van een gebeurtenis die als belangrijk wordt voorgesteld maar dat helemaal niet is. Daarmee wil hij doordringen in het mysterie van de alledaagsheid. Je zit in een auto, je rijdt door een donkere straat en een ogenblik zie je in het licht van de koplampen een man die omkijkt naar een gebogen voortrennende voorbijganger. Er is een vage suspense. Wat gebeurt daar? Je zult het nooit weten. Bij het zien van Walls foto besef je plotseling hoe zelden je in staat bent om het mysterie van het alledaagse te doorgronden en hoe vaak je het ondergaat zonder erbij stil te staan.

Their own pool cocktail | © Peter van Tuijl

Iemand die ook een bijzondere fascinatie heeft voor de werkelijkheid van alledag is de door mij bewonderde fotograaf Peter van Tuijl. Peter van Tuijl beschouwt zichzelf als een getuige van de dagelijkse werkelijkheid waarin gewone mensen figureren. Zijn straatfotografie ontstaat al wandelend, wachtend, pratend en kijkend terwijl zijn documentaire werk een meer conceptuele en onderzoekende bena­dering kent. In zijn straatfoto’s is vaak een verhalend element aanwezig. Hij noemt dat de dubbelheid van de werkelijkheid. Moment, kader en invalshoek van de fotograaf bepalen een ‘andere’ waarheid. Een foto kan niet gezien worden als een afbeelding van de werkelijkheid; het is de interpretatie die eraan gegeven wordt. Soms op een ernstige manier, een enkele keer op het kwetsbare af. Maar soms ook met humor of met een vleugje ironie. De bedoeling is dat we aandachtiger gaan kijken, zoals bijvoorbeeld bij de eerste foto Their own pool cocktail. Wat gebeurt daar? Heeft iemand een paar stenen in het water gegooid? Of zijn er twee mensen in het water gesprongen? Er loopt een nat spoor naar het trapje maar ook rechts zie ik natte voetafdrukken op de kademuur. Wie sprong het eerst? Bij de rechter plons spat het water hoog op, bij de linker niet meer. Ook is de linker plons groter dan de rechter …

Itchy buttocks at night in Sevilla | © Peter van Tuijl

Wat er buiten beeld gebeurt op de foto met als titel Itchy buttocks at night in Sevilla weet je niet. De dame heeft ‘Itchy buttocks’, dat zijn jeukende billen. Of houdt ze haar rokje omlaag? Waarop rea­geert de jongen? Is er iemand gevallen op straat? Wil hij iemand tegenhouden?

clothing repair ’the golden scissors’ | © Peter van Tuijl

Met de foto clothing repair ’the golden scissors’ maakt de fotograaf de toeschouwer tot voyeur. Of zoals wijlen Simon Carmiggelt zou hebben opgemerkt bij het zien van deze aantrekkelijke jonge vrouw: ‘Ook haar achterzijde was zeer bevallig.’

Met dank aan de auteur Piet Post voor het mogen plaatsen van deze blog.


EMEKE LUISTERT NAAR DE NATUUR

De kerkklok slaat zes uur als ik aanbel bij een voormalige slagerij in Brummen. Kunstenaar Emeke Buitelaar en Henk Venhorst wonen hier sinds kort.

Column Jonah Falke logeert

OERVROUW EMEKE showt haar schilderschort

De kerkklok slaat zes uur als ik aanbel bij een voormalige slagerij in Brummen. Emeke en Henk wonen hier sinds kort. Henk is overtuigd vegetariër, laat me een betegelde ruimte zien en zegt: ‘Hier heeft bloed gevloeid.’

De afgelopen halve eeuw woonde hij in een klein bos tussen Netterden en Gendringen, de plek waar ook zijn opa, vader en negen broers en zussen opgroeiden. Het kan vroeger nooit stil geweest zijn in dat huis, maar ook als je in grote familie opgroeit, kun je het zwijgen gaan verkiezen. De stilte lijkt nog steeds in hem te zitten. Later zou Emeke me toefluisteren: ‘Henk is een man zonder woorden.’

Ze ontmoetten elkaar op een datingssite. Henk was de eerste en gelijk laatste man die haar kon bekoren. Emeke gelooft niet in toeval, ze is een aanhanger van ‘holistisch denken’: verbanden en betekenissen worden gezocht en gevonden in alle gebeurtenissen.

Emeke verruilde Almere voor het bos in Netterden. Ze praat graag, draagt gewaden, lijkt de belichaming van spiritualiteit, maar is gelukkig niet van het betweterige soort.

Emeke showt het gewei op de logeerkamer van Jonah

Na het eten geeft Emeke me een rondleiding door het huis. Ze verteld me over een medicijnwiel: ‘Indianen gingen niet naar de dokter, maar luisterden naar de natuur. Als je op zo’n wiel staat, ben je in het centrum van het universum.’ Henk roept van onderaan de trap: ‘Ik ga even een endje fietsen.’ ‘Hij heeft hier niks mee,’ zegt Emeke. ‘Maar we respecteren elkaar helemaal.’

Ze laat me haar schilderijen zien, maar mijn oog valt op een foto. Op vijfentwintig jarige leeftijd ontmoette ze de schilder Anton Heyboer. ‘Op deze foto zie je onze eerste ontmoeting, in 1993. Ik kwam er om de witte neushoorn te redden.’

‘Pardon?’

‘Ik wilde geld inzamelen met een schilderij, voor het WNF. Ik vroeg of hij mijn schilderij wilde signeren, zodat het voor meer verkocht kon worden. Dat vond hij niks. Dus gingen we samen schilderen.’

De samenwerking heeft tot het einde van zijn leven geduurd. Heyboer ontsnapte aan een Berlijns werkkamp tijdens de oorlog: een Poolse schoonmaakster smokkelde hem in een container naar buiten. ‘Ik deed Anton aan die Poolse schoonmaakster denken. Zijn redding.’

Emeke in haar atelier met links een schilderij van Anton Heyboer

Heyboer wilde geen ramen of wc in zijn huis of atelier, want daar zou de energie wegvloeien. ‘Dan zou de wereld te veel binnen komen.’

‘Zelfs geen toilet?’

‘Een kamer met schelpenzand, om op te gaan zitten.’

‘Als een kat?’

‘Ja, dat deed je dan gewoon daar,’ lacht ze.

Heyboer woonde zoals bekend met vijf vrouwen. Hij ging maar een keer met een bruid naar bed, ‘want hij wilde ook die energie in de schilderijen stoppen.’

‘Heb jij nooit een bruid van hem willen worden?’

‘Jij wilt toch ook niet met iedere vrouw die je tegenkomt trouwen?’

We bekijken stapels schilderijen die ze samen maakten. Emeke’s werkplek is het tegenoverstelde van de bedompte wereld van Heyboer: de voormalige slagerij is licht, kaal, schoon en overzichtelijk.

Na het fietsen komt Henk even bij ons staan. Ik vraag of hij zijn ouderlijk huis mist. ‘Veel onderhoud, en een mens wordt niet jonger.’

Er zal een windmolenpark komen in de buurt van het bosje.

Henk voelt zich een beetje schuldig tegenover de mensen in Netterden; hij is een gewone sterveling, die het verliest van het systeem. ‘Mensen dragen nu een pak, maar veel verder in de ontwikkeling dan het recht van de sterkste zijn we nog niet. Dat is Darwin,’ zegt hij. 

‘Denk je nog vaak aan dat bos?’

‘Nee, de natuur is hier ook prachtig, en om de hoek.’

Ook dat is Darwin: zij die zich aanpassen, overleven.

Emeke en ik drinken thee en luisteren naar een cd met liederen van Anton Heyboer. Als je geen tempo of toonsoort afspreekt, is niets verkeerd. Heyboer zingt als een kraai, maar wel met een overtuiging waar het velen aan ontbreekt. ‘Hij ging in alles voorbij aan mooi of lelijk, er bestond geen goed of slecht. Ik vind dat ontroerend, als je zo kunt leven en denken.’

Het holistisch denken van Emeke is besmettelijk: op het moment dat ik in het bed stap, slaat de kerkklok elf keer. Maar wat dat betekent, hoef ik niet te weten.

Deze column werd op 25 augustus 2021 gepubliceerd in de Gelderlander [Tekst Jonah Falke, Fotografie Peter van Tuijl]

HET IS OOK FIJN ALLEEN TE ZIJN

Het begin van het paradijs zou zomaar in een vakantiepark in Lochem kunnen liggen. Op deze plek ontmoeten eenzaamheid en samen zijn elkaar.

door Jonah Falke

Frederike en Zarah bekijken elkaar met verrekijker, refererend aan vriend en schrijver A.L. Snijders’bundel ik leef aan de rand van de wereld | foto’s © Peter van Tuijl

Het is bloedheet. Ik loop langs een drukke weg, maar kijk goed om me heen, want hier, ergens tussen de velden, schreef de recent overleden schrijver A.L. Snijders zijn oeuvre bij elkaar.

In het paradijs geloof ik niet meer, maar het voormalige receptiegebouw van een vakantiepark aan de rand van Lochem, had het begin kunnen zijn. Oude bomen, twee katten, een hond en Frederike (40) en haar dochter Zarah (18) wachten me op. Alle deuren staan open en Billy Holliday zingt. Frederike zegt dat er veel eenzame mannen op het vakantiepark wonen. Ik aai een kat, maar wordt gewaarschuwd: het beest heeft eens de slagader van de dierenartsassistente doorgekrabd. ‘Dat ging bijna mis. De kat staat daar nu op een zwarte lijst.’ Dat er in het paradijs eenzame mannen en gevaarlijke dieren wonen, verbaast me niet.  

Zarah hoorde gisteren pas van mijn komst. ‘Mijn moeder heeft wel vaker mensen uit het boekenvak over de vloer. Soms vind ik dat ongemakkelijk, maar jij bent wel oké, volgens mij.’ Frederike kondigde schrijver Arnon Grunberg eens aan, en zei toen dat ze jaloers was dat hij zo dichtbij anderen komt, door in andere werelden te duiken. ‘Daarom heb ik jou ook uitgenodigd.’ Ik zeg dat Grunberg ook bij mij het besef aanwakkerde dat het verhaal niet alleen thuis te vinden is.

We praten over de psychiatrie. Frederike en ik zouden in een ander leven hulpverlener willen zijn. Dochter Zarah is als kind in aanraking gekomen met jeugdzorg en zal wel hulpverlener worden. Na de zomer begint ze met studeren. Zarah zoekt een kamer in Arnhem. Frederike herkend haar vrijheidsdrang. Ze ging op haar vijftiende uit huis.

‘Ik ben wel blij dat je niet meteen naar de andere kant van het land verhuist.’

‘Als we twee oude dametjes zijn, gaan we toch weer samenwonen, mam?’

‘Ja, zoveel leeftijdsverschil is er ook niet.’

Frederike raakte op haar eenentwintigste per ongeluk zwanger en beviel toen de relatie alweer over was. Op haar zestiende begon ze als boekverkoopster in Lochem, ze werkte er tot een paar maanden terug. Nu werkt ze in boekhandel Praamstra in Deventer. Ze behaalde alleen een basisschooldiploma maar heeft zich de wereld in gelezen.

Tijdens het eten komt A.L. Snijders ter sprake. Frederike was bevriend met hem. Ze spraken en zagen elkaar geregeld. Dat hij er niet meer is, is nog te abstract om iets eenduidigs over te zeggen. ‘Als we rouwen, rouwen we om het verlies van de ander én om het verlies van een deel van onszelf,’ schreef mijn voormalige uitgever, tegenwoordig manager Oscar van Gelderen eens.

Na het eten gaat Zarah op studentenkamers reageren. Ze zegt: ‘Ik wil best soms samen eten met huisgenoten, maar ik vind het ook fijn om alleen te zijn. Ik wil niet ergens wonen waar je steeds bang moet zijn dat er iemand op je deur klopt.’ Frederike en ik lachen instemmend. Frederike heeft überhaupt nog nooit samen gewoond, ikzelf heb een latrelatie. Het zijn – en blijven – van een individu is onvermijdelijk.  

We laten de hond uit, maar het beest weigert snel. Ze heeft iets aan haar poot, maar ook veel gevoel voor dramatiek, volgens Frederike. We lopen verder zonder de hond.

Als we het vakantiepark weer naderen, haalt Frederike een dik pak post uit de brievenbus. ‘Al een tijdje niet geleegd.’ Zarah steekt haar hoofd uit het dakraam en zegt: ‘Mam, ik mag op mijn eerste kijkavond komen, bij iemand die Zwaan heet. Bijzondere naam, hè?’ We gaan zitten, drinken koffie, Frederike bladert door de post en dan wordt het stil. Het rouwkaartje van Snijders is aangekomen. Het is alsof zelfs de vogels even stoppen met zingen. Aan jaartallen is niets abstracts.

Als ik in bed lig, komt er een dier aanrennen. Ik ben bang dat de kat me zal bespringen, en bedenk me dat ik één oog wel missen kan. Ik zet me schrap, maar het is de hond. Na een korte inspectie met wat gesnuffel, vertrekt ze weer. Leven is uiteindelijk ook niet meer dan bedenken wat je kunt of moet missen. Na een korte inspectie vertrek je weer, zoals een snuffelende hond of logé dat doet.

Dit artikel verscheen in de Gelerlander op 11 augustus 2021 in het kader van de zomercolumns Jonah logeert | Tekst Jonah Falke en fotografie Peter van Tuijl.

Jonah Falke logeert

Sinds 1666 is elke reiziger welkom, nog steeds!

Een bijzondere uitspanning, al vanaf 1964. Gemaakt tot wat het nu is door een buitengewone man. De vader van Ben Kaak.

“Als er iemand kwam, was hij zo blij …”

De huidige uitbater Ben Kaak, “Mijn vader was een vrijdenker”.

Op de dag dat ik logeer in Hotel de Roode Leeuw wordt er een boek over de roemruchte, voormalige eigenaar Stef Kaak gepresenteerd. Naast hoteleigenaar was hij de man die Kaak – een multinational op het gebied van broodbakmachines – groot maakte. Hij was iemand waar meer anekdotes over te vertellen zijn dan er dagen in het jaar zitten.

In de schaduw van een bedrijvenhal wordt het eerste exemplaar uitgereikt. Er zijn oud werknemers, managers en ook de familie Kaak is aanwezig. De vrouwen zien er onberispelijk uit. De mannen proberen het wel en dragen een colbert en blouse, eronder een spijkerbroek en leren schoenen, maar de schwung ontbreekt. Ze lijken het met tegenzin te dragen. Niemand wil voor ijdeltuit versleten worden.

Na een glas champagne verdwijnt iedereen met een boek onder zijn arm van het bedrijventerrein. Ik ga naar de plek waar sinds 1666 een herberg stond. Als de stadpoorten sloten, konden reizigers toch nog ergens overnachten. Tegenwoordig is het een hotel, maar het ziet er nog steeds uit zoals het er voor de oorlog uitzag. Een etablissement met dik tapijt en vriendelijke medewerkers. Hier zet de schwung wél door. Sleets is het allerminst. Sommige dingen hebben weinig vernieuwing nodig en zijn niet ten gronde gericht door de terreur van trends.

INBOEDEL

Ben, de jongste zoon, is sinds 2010 uitbater van het hotel met zijn vrouw, Hanneke. Ze geven me een rondleiding. Vader Stef kocht het pand in 1964. ‘Als er iemand kwam was hij zo blij, dat hij bijna alles gratis weg gaf. Dat sprak zich rond en zo kwam de loop erin. Toen het teveel werk werd, is hij het gaan verhuren.’ Maar Stef bleef onderdeel van de inboedel. Hij had een eigen hotelkamer, at er dagelijks en als iedereen sliep zat hij buiten op het terras om de boel in de gaten te houden. ‘Eigenlijk kon dat niet, maar zijn idee was dat hij uiteindelijk verantwoordelijk was als de huurders zouden vertrekken.’

Hij leefde zoals je het zou willen: een eigen universum scheppend buiten de marge. Naast een slimme handelaar, was hij iemand met een groot hart. Hij gaf een miljoen aan zijn werknemers en met Kerst een half varken. Van bureaucratie moest hij niets weten. ‘Hij was niet links of rechts, maar een vrijdenker.’ Dat blijkt ook wel als je in de ontbijtzaal zit. De portretten van de sprekers die hier door de jaren kwamen, hangen aan de muur, van Joris Luyendijk en Femke Halsema tot Pim Fortuyn kort voor zijn dood, en Ayaan Hirsi Ali, voor ze vluchtte. ‘Hirsi Ali bleef slapen. Alle gordijnen waren de hele dag gesloten en drie vluchtauto’s stonden constant op de wacht. Voor Wilders kregen ze de beveiliging niet rond.’

de gasten in de Roode Leeuw

De rest van de dag zit ik op het terras. Kijkend naar de gasten besef ik me dat je er weinig aan hebt om uitgesproken links of rechts te zijn; de gastvrijheid overheerst, iedereen is welkom, zoals vroeger, wanneer de stadspoorten gesloten waren. Je kijkt uit op een kruispunt – waar het ongeluk altijd op de loer ligt. Er staat een verkeersbord met de woorden: ‘Kijk of je gezien wordt.’ Hier hoef je je nooit te vervelen, dus waarom zou je vertrekken? Een leven zonder risico is het leven niet waard. Het is iets dat iedere ondernemer weet.

Al woont Ben hier niet zoals zijn vader dat deed, zijn lach is altijd ergens te horen in het hotel. Hij komt bij me zitten. Ik was hier voor het laatst in de lockdown. Ben heeft weinig talent voor somberte, maar de globalisering kwam ook in Terborg tot stilstand. De wereld is overal. Het werd onaangenaam stil.

Nu is de wereld terug. Dat stemt Ben vrolijk, maar hij zegt ook een tikje bedrukt: ‘Corona heeft de mens niks geleerd. In de jaren zestig waren er drie miljard mensen. Nu bijna acht, en jaarlijks komen er negentig miljoen bij. Als je daar goed over nadenkt, wordt je daar niet vrolijk van. Je kunt er maar beter om lachen.’

Aan het ontbijt kijkt Pim Fortuyn me aan. Ik denk terug aan de boekpresentatie. Het was een blik in de toekomst: de kleinkinderen stonden met een even heldere en onbevreesde blik als hun opa beleefd te luisteren naar de ouderen. De kunst afkijken en bedenken hoe het anders kan op deze wereld.

Ben Kaak en zijn vrouw Hanneke op de logeerkamer van Jonah Falke

Tekst door Jonah Falke – fotografie Peter van Tuijl

Deze zomercolumn verscheen in de Gelderlander van woensdag 4 augustus 2021

BEELDHONGER

Hans Neinhuis stuurde me een mail met als titel ‘INSPIRATIE OOK’.

Deze foto stuurde Hans in 2020 voor een jubleumboek. De corona had reeds zijn intree gedaan. De tekst die hij aanleverde was: # Don’t stand, don’t stand so # Don’t stand so close to me # Nog even van toepassing, hopelijk niet lang meer! | © Hans Neinhuis

Dag Peter, Musea en exposities bieden ff geen inspiratie helaas. Geestelijk , ik heb altijd wel honger, en financieel minderbedeelden moeten dan creatief zijn. Boeken kunnen een oplossing zijn. Toen ik nog Zwart/Wit dacht las ik de Engelse Black & White. Die hadden eens een maandelijks item : Building a Classic Photography Library. Weer eens van stal gehaald, het is gestopt in 2013. Maar in deze donkere dagen een goed alternatief voor de donkere kamer.

50 boeken over fotografie, zo te zien en zo te lezen. En dat voor nop! Twee boeken heeft Hans al voor ons uitgezocht Als je eenmaal op deze site bent kun je in het selectie vak een boektitel of auteur typen of gewoon Photography … toegang tot vele boeken.

Street Photography: From Atget to Cartier-Bresson | Clive Scott | download (1lib.nl)

Vivian Maier: Street Photographer | Vivian Maier, John Maloof, Geoff Dyer | download (1lib.nl)

Met dank aan Hans

Amerika great again ?

Fotograaf Wim Poland stuurde me de volgende blog. Met veel plezier publiceer ik die!

Soms kom je op internet heel opvallende fotografie tegen. Goed doordachte series of reportages die bijzonder zijn qua thema en vorm. Zo ook de serie (boek) “The White House China”

De fotograaf Kathleen Clark neemt je mee in een reflectie op het “vrije Amerika” en het onrecht achter de Amerikaanse façade van gelijkheid voor alle burgers.

George W. Bush. President from 2001-2009, Abu Graib, Dinner plate, c 2020 | © Kathleen Clark7

Ze gebruikt daarvoor de tijdlijn van presidenten van de laatste eeuwen en het servies wat ze gebruikten tijdens de vele historische etentjes in het Witte Huis. Het servies bestaat uit Chinees porselein, metafoor voor de kwetsbaarheid van die Amerikaanse burgers die weinig of geen eigen beschikkingsrecht genoten. De borden zijn opgesierd met beeltenissen die refereren aan de persoon of het beleid van de bedoelde president.

Ik kan niet wachten op het bordje van de huidige president. [blog van Wim Poland]

Jos: “als kind wilde ik al bakker worden”

Jos kneedt een brood op een speciale manier volgens oude tradities | © Peter van Tuijl

Het is half vijf ’s ochtends. Er is nog geen mens op straat maar de vogels weten dat het snel licht zal worden. Ze fluiten alvast de prelude van de dag. Op dit verlaten uur zijn er in een door TL verlichte bakkerij in Silvolde twee mannen aan het werk. Bakker Jos en zijn zwijgzame knecht Hein.

Hein, bakkersknecht én neef van Jos, al vroeg in de weer met de machines | © Peter van Tuijl

Trots laat Jos me zien wat hij iedere nacht doet. ‘Ik zou niet anders willen dan ’s nachts werken, stel je voor dat je iedere dag tot vijf uur op kantoor zit.’ Het zweet staat op zijn voorhoofd, hij praat maar werkt wel geroutineerd door. Hij ziet eruit als een echte bakker, fors postuur en een schort vol meel, en zijn lof voor goed, vers en warm brood lijkt oneindig. Toch werd hij maar per toeval bakker. Als kind proefde hij het koekdeeg bij deze bakkerij en vanaf dat moment wilde hij niet meer vertrekken. Hij studeerde Brood en Banket en werkte de eerste jaren in dienst van zijn voorganger Wolters. Familie Wolters heeft op deze plek voor honderd jaar gebakken. Maar de laatste ‘was een vrijgezel die met zijn moeder woonde.’ Jos nam de zaak over en gaf het vijfentwintig jaar geleden zijn eigen naam.

Het (letterlijk) knippen van het brooddeeg | © Peter van Tuijl

‘Nu is het geen familie bedrijf meer,’ zegt Jos, al heeft het daar eigenlijk wel alle schijn van: zijn vrouw doet de administratie, Hein blijkt zijn neef te zijn en op zaterdagen brengt zijn broer broden rond. ‘Is er al een opvolger?’ vraag ik. Hij wijst op de knecht in de verte en zegt lachend: ‘Hein misschien? Maar dat moet ik niet te hard zeggen natuurlijk.’

Met een mes worden er sneetjes gemaakt in de bovenkant van broodjes, dan wordt er eigeel overheen gespoten en gaan ze in de oven. Een andere oven piept. Er komt een wolk rook uit en de temperatuur neemt toe in de bakkerij. Jos duwt met grote handschoenen de zwartgeblakerde karren vol dampende broden naar een deuropening waar ze zullen afkoelen. Ik durf het Jos niet te zeggen, maar zo’n tien jaar terug, op weg van een café naar huis, heb ik een krentenbol bij hem van zo’n kar gestolen.

Het wasemt de oven uit | © Peter van Tuijl

Terwijl Jos afgekoelde broden in zakken verpakt zegt hij dat deze voor een bejaardentehuis zijn. ‘Daar brengen we altijd de eerste broden heen aan het begin van de ochtend.’ Zij die de kortste levensverwachting hebben, krijgen het verste brood? Zo zou men ook eens met ontwikkelingslanden om kunnen gaan.

Jos vind het leven te kort om niet altijd vers brood te eten. ‘Mensen zeggen altijd dat het zo fijn is om vers brood te eten als ze op vakantie zijn, maar dat kan thuis ook, hè? Dan is het altijd vakantie.’ Zelf gaat hij twee keer per jaar op vakantie, met carnaval en de kermis. ‘We rijden dan een paar uur Duitsland in en dan kom je al op de mooiste plekken. Goed eten, goede hotels, wat wil je nog meer?’ Ik heb geen idee. Dan kijk ik naast hem en het toeval wil dat er een paar lege kratjes opgestapeld zijn van zwart, rood naar geel.

Saskia en de speciale appeltaart |© Peter van Tuijl

Om zeven uur komt banketbakker Saskia aan. Ze werkt hier al vijfentwintig jaar en zegt: ‘In de eerste weken van de coronacrisis werden er geen taarten verkocht. Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Het kwam pas weer toen mensen beseften dat ze echt thuis moesten blijven en niet uit konden.’ Dan voltrekt zich de magie van een ambacht voor mijn ogen: binnen een paar minuten maakt ze twee slagroomtaarten. Ze doet alles snel en soepel. Het ziet er doodsimpel uit. In haar jaloersmakende gemak tekent zich het vakmanschap.

Dit was de 3e column van JONAH FALKE in de reeks NACHTWERK [verschenen in de Gelderlander op dinsdag 18 augustus].

Met boterhammetje achter het stuur !

NACHTWERK door Jonah Falke [column 2]

Nachtzuster Annelies Wiggers van Sensire [Groenlo] bezig met de planning van haar nachtrit | foto Peter van Tuijl

In een stad wordt het nooit echt donker, maar hier wel. De kleine auto van nachtzuster Annelies vliegt langs de weilanden en ondertussen praat ze druk over haar werk. Ze spreekt met het Achterhoekse accent dat me aan mijn grootmoeder herinnert.

‘Ik voel me veiliger op het platteland dan in een stad. Want hier gebeurt toch niks?’ zegt ze. Die opvatting deel ik niet met haar: ik zie in razend tempo bomen voorbij flitsen, als ik kon bidden had ik het gedaan. ‘Als je bang bent moet je geen nachtdiensten doen. Pas op – een drempel. Kun je wel schrijven zo?’

Het gebied dat ze elke nachtdienst onder haar hoede heeft is groot. Op een rustige nacht legt ze 125 kilometer af, op een drukke zo’n 250. Tijd om pauze te houden is er niet altijd. Dan eet ze de boterhammen achter het stuur.

Ze wordt gebeld. Via de carkit klinkt: ‘De catheter van meneer is verstopt. Je moet er vannacht even heen. Zijn urine is slijmerig en rood.’

Nuchter zegt Annelies: ‘Is er nog spoelvloeistof?’ Ik vraag wat ik kan verwachten. ‘Mensen die gevallen zijn, die benauwd worden, omgedraaid moeten worden. Soms begeleiding van familie die bij hun dierbare waken. Het is heel afwisselend werk, geen nacht is hetzelfde. Alleen mensen op de wc zetten zou niet echt verheffend zijn, hè?’ zegt ze met een knipoog.  

Ik verheug me om mee te kijken: hoe ze mensen helpt, hoe het bij de mensen thuis eruit ziet en ruikt, maar dan volgt een lichte teleurstelling. Als we in een woonwijk stoppen zegt ze dat ik niet mee naar binnen mag. ‘Hoezo?’

‘Stel je voor dat jij daar in een bed ligt, in je eigen huis? Je komt hun wereld binnen.’

Er is niet goed gecommuniceerd en als een leeuw voor haar jongen werp zij zich op voor haar klanten. In de kleine auto met beslagen ramen zitten we te discussiëren. ‘Wat wil je zien dan? Dat ik de suikerspiegel meet, iemand van de wc haal?’ Ik knik. ‘Dat is privé en allemaal niet zo bijzonder hoor,’ zegt ze als een boer die zijn vee liefdevol doch praktisch verzorgt. Ik geef het op. Mijn sympathie voor haar beschermende houding jegens de fragiele mensen wint het. Dan zegt ze tot mijn verbazing: ‘Oké, ik zal vragen of je binnen mag komen. Als ik niet terugkom moet je een halfuur wachten.’ Ze komt terug. In de woonkamer zit een vrouw in een rolstoel te glimlachen. Ze komt uit Delft, haar tongval vormt een mooie dissonant met die van Annelies. Ze zegt: ‘Ik zit al 43 jaar in deze rotstoel. Ik heb suiker en kan niet lopen. Heb het wel geprobeerd, maar toen brak ik mijn heup en ben ik blijven zitten.’ Ik ga de slaapkamer niet in, maar hoor het gestommel en gesteun. Dan vang ik Annelies’ stem op: ‘Welke bil is er aan de beurt?’ De vrouw krijgt een insuline-injectie en zegt: ‘Best gezellig dat je iemand mee hebt vanavond, dan ben je niet zo alleen.’

Toch denk ik: een nachtzuster bestaat bij de gratie van alleen kunnen werken. Alles moet efficiënt in de nacht. Ik kijk de donkere woonkamer vol zalmkleurige meubels rond en zie dat zo’n kort moment in de nacht van belang is om niet naar een verpleegtehuis te hoeven. Deze mensen leven nog thuis, in hun vertrouwde omgeving, in relatieve vrijheid. Zonder Annelies is dat onmogelijk. Ook dit soort one-night-stands zijn vluchtig, maar nooit zonder betekenis.  

Tekst Jonah Falke | Fotografie Peter van Tuijl | Plaatsing in de Gelderlander van 7 augustus 2020

de mond als sterkste wapen

Miranda Vlaswinkel, nachtbewaker van Globe Security in de Achterhoek | fotografie Peter van Tuijl

ZOMERSERIE NACHTWERK

Schrijver en columnist Jonah Falke offert deze zomer een deel van zijn nachtrust op. Voor De Gelderlander kijkt hij een keer per week wie er in de nachtelijke uren aan het werk zijn.

In het holst van de nacht rijdt Miranda Vlaswinkel (27) stapvoets over industrieterreinen. Haar portofoon brabbelt onverstaanbaar voor een buitenstaander maar Miranda zegt telkens: ‘Dat is begrepen.’ Haar werk bestaat uit het in alle eenzaamheid surveilleren bij bedrijven. Op een man met een kinderwagen die langskomt en een wegschietend konijn na, gebeurt er nog niets.

Soms stappen we uit en controleert ze met een zaklamp een gevel en voelt of alle deuren wel afgesloten zijn: ‘de zwakke plekken van bedrijven.’ Haar rechtvaardigheidsgevoel en de zin om problemen te voorkomen is groot. ‘Alles wat nachts leeft, klopt niet,’ zegt ze. ‘Dit is het mooiste werk van de wereld. Spanning opzoeken, daar hield ik als kind al van.’

Ondanks dat Miranda weinigen tegenkomt, verraden haar vuurrode nagels dat ze ervan houdt tiptop eruit haar werk te doen. | foto Peter van Tuijl

Haar werk blijkt te bestaan uit kalmte óf actie. Een opmerkelijk combinatie. De enige constante is haar alertheid. We krijgen een melding van een inbraakalarm bij een voetbalvereniging. Met rode nepnagels tikt ze op haar telefoon voor het adres, binnen een paar minuten zijn we ter plaatse. Het pand wordt ‘extern gecontroleerd’. De zaklamp zwiept langs muren, hekken en over het verlaten voetbalveld. Dan gaan we naar binnen. Ze is ongewapend maar loopt breed. Haar mond is haar sterkste wapen, zegt ze. Er hangt een vergeten jas over een stoel maar er is geen mens te vinden.

We rijden verder en Miranda vertelt dat ze ‘s nachts tot leven komt en veel plekken alleen in het donker en verlaten kent. Kijkend naar de loodsen vraag ik me af wat hier in godsnaam te halen valt. ‘Er zijn trends in de onderwereld,’ legt ze uit. Eerst waren tandartspraktijken populair, voor de verdovende middelen en boortjes, nu wielrenfietsen en aanhangers. Gereedschappen als bladblazers zijn waardevast.

Een bestelwagen komt ons tegemoet en ze zegt: ‘Dat is raar.’ Als ze de achtervolging wil inzetten, blijkt de auto al gevolgd te worden door de politie. ‘Hij heeft ladders op het dak, wat moet je daarmee hier om twee uur ‘s nachts?’ Haar stem is als haar oog: snel en scherp. We volgen de politie en de bestuurder wordt staande gehouden. Lachend zegt ze dat ze haar werk uit handen nemen. Ze rijdt rustig verder.

Later die nacht gaat er nog een inbraakalarm af bij een tankstation. Ze is trots op haar aanrijtijden, de transparantie van het bedrijf en dat ze eigenlijk nooit fouten maakt. In gemiddeld vijf minuten is ze ter plaatse. ‘Dat geeft de klant een veilig gevoel, die aanrijtijden worden meteen doorgegeven aan ze. En als er iets bijzonders is, maak ik een foto die ze meteen te zien krijgen of je belt de politie.’

Haar akeligste ervaring in de nacht is een zelfmoordpoging. ‘Ik werd opgeroepen door een instelling voor jongeren met gedragsproblemen. Zat daar een meisje met een mes op haar pols, maar het praten van ons team heeft geholpen. Ze leeft nog.’ 

Normaliter doet ze dit werk alleen. Het zijn immer unheimische plekken en in haar wereld deugen mensen die ‘s nachts leven vaak niet. Traag opent ze het rolluik van het tankstation en gaat ze naar binnen. ‘Je weet nooit wat je aantreft, maar als je bang bent kun je dit werk niet doen. Ik ken geen angst en hou van adrenaline. Ik woon nog thuis en iedere avond zegt mijn vader dat ik goed uit moet kijken.’

Ik dacht altijd dat mensen die geen angst kennen, levensgevaarlijk waren. Maar dat valt mee. Onbevreesd en met veel plezier gaat Miranda te werk en zegt: ‘Sommige mensen wil je ’s nachts echt niet tegenkomen.’ En dan geruststellend: ‘Maar de meeste zijn banger voor jou, dan jij voor hen.’

Ik ken geen angst en hou van adrenaline. Ik woon nog thuis en iedere avond zegt mijn vader dat ik goed uit moet kijken. | foto Peter van Tuijl

Miranda zegt het jammer te vinden dat ik geen echte inbraak heb meegemaakt. Ze zet de autoradio aan en vervolgt haar tocht alleen. Aan het eind van de ochtend stuurt ze me een berichtje: ‘Je hebt niks gemist de rest van de nacht.’

Deze column over de nachtwerkers verscheen in de Gelderlander op 21 juli 2020.

HEIMAT

door Jonah Falke

Er zijn theorieën dat Vincent van Gogh maar een middelmatig schilder was geweest als hij niet naar de zon was vertrokken en in Brabant was gebleven. Daar sluit ik me deels bij aan. De aardappeleters vind ik een benauwd schilderij, vergelijkbaar met De avonden van Reve: het heeft slechts de schoonheid van een raak tijdsdocument. De levenslust sloop in mijn ogen pas in Van Goghs werk toen hij naar elders vertrok. Je verplaatsen – om tot iets anders te komen – lijkt me net zo natuurlijk als de zon die in het oosten opkomt en in het westen ondergaat.

De schilderijen die ik een paar jaar terug elders maakte ontstonden in een donker atelier met tl-licht, zonder daglicht. In Zundert wilde ik juist helder werk maken. Ik koos er daarom voor om hier juist in de zomer te verblijven.

Hoe zijn werk ook veranderde, Van Gogh is nooit helemaal losgekomen van deze geboortegrond. Vlak voor zijn dood, na jarenlang verblijf in wereldsteden, schrijft hij zijn moeder: ‘Ik ben er toch als een boer uit Zundert uit blijven zien. Ik verbeeld me soms ook dat ik zo gevoel en denk. Alleen zijn de boeren van meer nut in de wereld.’

Los van dat ik me verwant voel met Van Gogh vanwege zijn relatieve armoede, zijn geworstel als kunstenaar en zijn werkethiek, schreef ik in 2016 een roman, Bontebrug, over een jongen die het Achterhoekse platteland verruilt voor Amsterdam om schilder te worden. Ook hij komt niet los van zijn heimat en voelt zich in de stad ontheemd en waarschijnlijk meer verwant met de mensen uit het dorp.

Aangezien het schrijven alles overstemt de laatste jaren van mijn leven, leek het me verstandig om het schrijven in Zundert niet te vergeten maar te gebruiken. Elke dag schreef ik, net als Van Gogh aan zijn broer, over het schilderen an sich, het dagelijks leven in Zundert en de chaos in de rest van de wereld.

En, in het atelier schilderde ik portretten van schrijvers die me ontroerd hebben de afgelopen jaren. Wat deze mensen gemeen hebben met Van Gogh is dat ze hun geboortegrond hebben verlaten. Sommige vanwege hun geloof, andere gestuwd door nieuwsgierigheid, maar allen blijven ze zich in hun werk verhouden tot de plek waar ze vandaan komen.

Over Jonah Falke
Jonah Falke (1991) werd geboren in Ulft en studeerde fine art painting aan ArtEZ, Enschede. Hij exposeerde in binnen- en buitenland en maakte als frontman van de band Villa Zeno de plaat Self Made Woman. In 2016 verscheen zijn debuutroman Bontebrug, in 2019 volgde De mooiste vrouw van de wereld. Hij schreef voor Vrij Nederland, See All This, ELLE, HP/De Tijd en VPRO Nooit meer slapen en is vaste columnist bij de Gelderlander en op het Lebowski Blog. In september 2020 verschijnt er een documentaire van Ruut van der Beele over zijn werk en leven. Het slot van de film is zijn verblijf in Zundert. Eind 2020 verschijnt er een boek van alle schilderijen en teksten die hij hier maakte.

FOTOGRAFIE PETER VAN TUIJL

Mijn kleinzoon en ik

Het is drie uur in de ochtend. In het schemerduister van de woonkamer lig ik te luisteren naar zijn ademhaling. Hij slaapt naast me in z’n reiswiegje, dat op de grond staat. Als ik vanaf mijn plek op de bank naar hem kijk zie ik hoe zijn hoofdje net boven de lakens uitsteekt. Een klein, kaal, rond koppie dat vredig ligt te slapen. Zijn ademhaling is snel, zoals dat gaat bij pasgeboren baby’s. Ik moet eraan wennen, bij elk kreuntje schrik ik wakker uit m’n lichte slaap. Acht weken oud is Berend nu, mijn kleinzoon. Boven in onze slaapkamer ligt mijn lief, alleen in ons eigen bed. Ze is herstellende van een forse burn-out en het leek ons beter dat ik beneden zou slapen. Zo’n kleintje heeft in het begin veel zorg en aandacht nodig en voor haar is slaap nu het allerbelangrijkste. Om half vier wordt het tijd om zijn flesje klaar te maken. In het donker schuifel ik door de kamer naar de baby-tas. Het splinternieuwe aankleedkussen ligt al klaar op tafel en de afgepaste hoeveelheid babymelk staat naast een pak luiers. Als het flesje klaar is en Berend een schone luier heeft, ligt hij op m’n arm stil te drinken. Z’n kleine hand komt net uit het mouwtje van het witte truitje. Het maakt een vuist alsof hij al z’n kracht verzamelt om zo goed mogelijk te drinken. Het is een klein mannetje, vijf weken te vroeg geboren, maar hard bezig om op gewicht te komen. Elke keer als ik naar hem kijk overvalt me dat gevoel van stille bewondering. Misschien is het de kwetsbaarheid van zo’n klein mensje of is het de ontmoeting met het begin van nieuw leven? Nee dit gaat verder. Nadat hij z’n flesje heeft leeggedronken hou ik hem nog even voor me. Hij past precies in m’n handen. Als ik z’n hoofdje ondersteun wrijft hij slaapdronken met zijn vuistje over z’n neus. Dan ineens gaan z’n ogen open. In het schemerdonker zoekt hij mijn gezicht. Ik weet dat hij me niet scherp kan zien, maar het moment is zo bijzonder. Voor het eerst voel ik de intimiteit, de band tussen mij en m’n kleinkind. Er vormt zich iets in m’n keel dat ik maar moeilijk kan wegslikken en ergens ontstaat een druppel die langs m’n wang naar beneden glijdt. Mijn kleinzoon en ik, het is prachtig, maar lastig om er woorden aan te geven.

Tekst en foto | © Ton Constandse

Corona ook fascinerend

 arts-microbioloog Els in gesprek met Jonah Falke

Met arts-microbioloog Els Denie (36) loop ik door het laboratorium. Je hoort er het bonzen en schudden van de machines die menselijke sappen tot cijfers reduceren. Er heerst een ontspannen sfeer, die doet denken aan een houtwerkplaats, er staat nog net geen radio aan. Maar uiteraard zijn er geen timmermannen in stofjas, slechts laboranten in lange witte jassen die heen en weer schuifelen met reageerbuisjes.

Als Els vertelt kwispelt haar paardenstaart mee. Net als bij een hond is het makkelijk te zien waar zij vrolijk van wordt: praten. Het is mijn ouderwetse misvatting dat een microbioloog de godganse dag door een microscoop naar bacteriën tuurt. Haar werk bestaat voor het grootste deel uit overleggen.

‘Dit zijn voor ons heel interessante maar ook lastige tijden,’ zegt ze opgetogen. ‘Nou ja, het is fascinerend om te zien wat een ziektekiem nou eigenlijk doet.’ Ze verontschuldigt zich bijna. Dat lijkt me onnodig. Agenten zonder boeven zullen zich ook gaan vervelen. ‘Dit is waarom ik mijn vak koos. Hoe snel kun je schakelen bij nood? Dat is wat m’n werk maakt, maar wat nu ook zwaar is. Het is dubbel.’

Dat werk van een arts-microbioloog beslaat het proces van diagnostiek en preventie tot behandeling. ‘Je kijkt op basis van iemands klachten waar een ziektebeeld bij kan passen en welke testen je hiervoor moet inzetten. Ook hou je in de gaten of de testen die je op het laboratorium verricht een betrouwbare uitslag geven. Bij een besmettelijke ziekte kijk je wat voor maatregelen je treft op een afdeling, waar  stel je quarantaine in? Wij hebben daarin een adviserende rol. Voor het hele ziekenhuis maak je een gezamenlijk plan. Van de beveiligers, receptionisten, verpleegkundigen, artsen tot de schoonmakers.’

‘Verschilt je werk erg van normaal?’

‘Dit virus ken je niet. Nu vraagt men: hoe gaat de toekomst eruit zien? Dooft de besmettelijkheid uit? Wordt het een seizoensgriep als influenza? Of moet je de risicogroepen blijven afschermen? Daarnaast is er het gebrek aan beschermingsmaterieel. Je moet creatief zijn in hoe het veilig blijft voor patiënt en medewerker. Los van covid-19 wil je voorkomen dat iemand besmet wordt in een ziekenhuis. Dat zijn basisregels.’

‘Heb je ook een ethische rol?

’Ja, maar we hoeven geen knopen door te hakken. Je hebt eigen waardes die je daarin meeneemt maar risico’s kun je nooit tot nul beperken. Wat erg speelt, en waar je een gevoel over kunt hebben, is dat er nu geen bezoek mag komen. Dat is pittig. De weging tussen omgeving en de patiënt. Als je bepaalde keuzes maakt die moeilijk zijn, is het essentieel om het waarom ervan te blijven uitleggen.’

‘Denk je na over mensen die nu een ‘offer’ brengen?’

‘Zeker, je wordt dokter om iedereen te helpen, maar ons vak brengt ook met zich mee dat je niet altijd elk individu kunt genezen. Voor dit virus bestaat er momenteel geen behandeling, je kunt enkel ondersteuning geven, zoals bijvoorbeeld zuurstof. Die worsteling is voor de mensen die aan het bed staan, of wanneer je als naaste thuis zit, nog veel groter.’

We lopen naar de corona-afdeling. Eindelijk, zou ik haast willen zeggen. Ik kom al weken in ziekenhuizen voor deze reportages maar ik ben niet eerder op deze afdeling geweest. Maar de werkelijkheid tempert mijn wilde fantasieën over zo’n afdeling: de receptioniste zit er achter plexiglas, op de grond ligt een afzetlint, er hangt een A4tje met ‘LET OP CORONA: personeel omkleden,’ en aan het eind van de gang lopen mensen gehuld in beschermingspakken, ze kijken me schichtig aan, je hoort hun pakken ritselen. Naast me staat een schaars gevulde kast met beschermingsmiddelen. Droog zegt de receptioniste: ‘We gaan weer ombouwen, Els.’ Dat is goed nieuws. Els legt uit dat het betekent dat er meer kamers voor regulieren patiënten vrij gemaakt kunnen worden. Het rode afzetlint zal naar achter schuiven. Het besmette gebied wordt kleiner. ‘Maar we weten nu ook hoe je snel opschaalt,’ zegt Els. Alles wordt berekend, voorzien en uitgedacht hier, maar als ze wegloopt kijk ik haar na en haar paardenstaart kwispelt speels in de lucht. Dit lijkt het enige oncontroleerbare aan haar te zijn.

Dit was de laatste coronakroniek van schrijver/columnist Jonah Falke in de Gelderlander. Deze kroniek verscheen op zaterdag 23 mei 2020.

Tekst Jonah Falke | Fotografie Peter van Tuijl

Niets spectaculairs aan

zegt Moniek, laborante aan het SKB in Winterswijk

Coronakroniek door Jonah Falke

Bijna overal waar ik kom ben ik een zelfverkozen buitenstaander. Iemand die vertrekt voor het té gezellig wordt. Toch heb ik een zwak voor kleine hotels en vliegvelden. In zo’n hotel is de portier vaak niet te beroerd om een praatje te maken en op een klein vliegveld lacht de douanebeambte nog weleens naar je. Vandaag bezocht ik het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en kwam ik erachter dat dit ook voor een klein ziekenhuis geldt: het blijkt geen fabriek te zijn en de patiënt geen nummer. Het is een plek waar het minder opvalt dat je een buitenstaander bent. Althans voor even.  

Moniek en de Winterswijkse Piet Mondriaan | © Peter van Tuijl

Bij de ingang trof ik röntgenlaborant Moniek en ze keek me aan alsof ze me al heel lang verwachtte. Het was haar vrije dag maar ze had snel haar werkkleding aangetrokken, om zich van de patiënten of bezoekers te onderscheiden.

‘In een groot ziekenhuis is iedereen verantwoordelijk voor een klein onderdeel van het geheel. Het voordeel van het Koningin Beatrix Ziekenhuis is dat je van heel veel iets weet,’ zei Moniek. ‘We doen alles met dertig mensen op de röntgenafdeling, die breed inzetbaar zijn.’ Het klonk als een familiebedrijf. Toen ik vroeg hoe ze hier terecht kwam zei ze dan ook: ‘Een tante van mij werkte hier en zei: “Is dat ook niks voor jou?”’

Ter illustratie van het ‘familiebedrijf’-gevoel vertelde ze over een anesthesist van de OK die op de IC werd ingezet. ‘Dat lijkt lastig, IC-medewerkers weten wat ze aan elkaar hebben, maar zij zei: “Die sfeer daar is zo fijn, ook al werk ik er niet. Je bent zo ingewerkt en voelt echt de meerwaarde van dat je er staat.’ Over het algemeen zijn het rustige dagen voor Moniek. ‘We zitten op vijftig procent van onze ziekenhuiscapaciteit.’ Zoals altijd bestaat haar werk ook nu uit het maken van MRI- en CT-scans en het doen van borstonderzoek. ‘De wachttijd is korter omdat er minder patiënten naar het ziekenhuis komen. We kunnen daardoor sneller mensen helpen, dat is een klein gunstig bijeffect.’

De nieuwe machine waarvoor een aparte unit in het SKB is gebouwd.
Over een paar weken wordt de o.a. door Moniek in gebruik genomen | © Peter van Tuijl

Om een coronadiagnose te bevestigen moet er een foto gemaakt worden. ‘Dan hijs ik me in zo’n beschermingspak en ga ik er met het röntgenapparaat naartoe. Het enige hectisch moment is als de patiënt verslechterd, dan moet de patiënt opgehaald worden en maken we een scan. Alle gangen moeten dan vrij zijn in verband met het vervoer van de patiënt.’ Afstand houden lukt niet altijd tijdens het werk. ‘Als je reguliere patiënten ophaalt uit de wachtkamer zeggen ze: “Ik ga je geen hand geven, hoor.” Maar als je het onderzoek uitvoert laten ze het allemaal gebeuren. Soms moet ik ze even aanraken.’

Ik knikte en dacht: leven is je eraan overgeven, aangeraakt en misschien zelf vies worden. Voor de zekerheid vroeg ik of ze bang voor besmetting is. ‘Mijn eigen angst wordt minder, gewoner. Doordat je merkt dat je niet ziek wordt. Maar de angst om besmet te worden neemt toch ook af als je in een supermarkt komt?’

© Peter van Tuijl

Ze stelde voor om me nog even de verbouwing van de röntgenafdeling te laten zien, die nu aan de gang is. We liepen om het ziekenhuis heen. In de verte hoorde je een cirkelzaag en piepte een vrachtwagen die achteruit reed. Straks komt hier een gebouw waar PET-scans plaats zullen vinden, vertelde ze luchtig: ‘Je bindt radioactieve stof aan een eiwit en waar een tumor zit wordt het eiwit meer ingebouwd. De scan kijkt waar die stof zit. Als je die radioactieve vloeistof krijgt ingediend, moet je vier uur stilliggen, daarom komen er kamertjes om de scanner heen waar mensen een bed krijgen.’ Zowel die scanner zelf als dat hij uit deze rommelige bouwplaats zal worden opgetrokken klonk futuristisch, maar Moniek leek zich nergens over te verbazen. Tot slot zei ze dat ze morgen weer een nachtdienst zou draaien: ‘Soms zit je hele nachten te wachten tot er iets gebeurt.’ Als Moniek zoiets zegt klinkt het wachten op het onheil haast aanlokkelijk. Ze maakte alles onspectaculair en dát vond ik bijzonder. Zoals het orkestje op de Titanic vrolijk en kalm doorspeelde alsof er niks aan de hand was terwijl er een ijsberg naderde.  

Publicatie in de Gelderlander 11 mei 2020