Niets spectaculairs aan

zegt Moniek, laborante aan het SKB in Winterswijk

Coronakroniek door Jonah Falke

Bijna overal waar ik kom ben ik een zelfverkozen buitenstaander. Iemand die vertrekt voor het té gezellig wordt. Toch heb ik een zwak voor kleine hotels en vliegvelden. In zo’n hotel is de portier vaak niet te beroerd om een praatje te maken en op een klein vliegveld lacht de douanebeambte nog weleens naar je. Vandaag bezocht ik het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en kwam ik erachter dat dit ook voor een klein ziekenhuis geldt: het blijkt geen fabriek te zijn en de patiënt geen nummer. Het is een plek waar het minder opvalt dat je een buitenstaander bent. Althans voor even.  

Moniek en de Winterswijkse Piet Mondriaan | © Peter van Tuijl

Bij de ingang trof ik röntgenlaborant Moniek en ze keek me aan alsof ze me al heel lang verwachtte. Het was haar vrije dag maar ze had snel haar werkkleding aangetrokken, om zich van de patiënten of bezoekers te onderscheiden.

‘In een groot ziekenhuis is iedereen verantwoordelijk voor een klein onderdeel van het geheel. Het voordeel van het Koningin Beatrix Ziekenhuis is dat je van heel veel iets weet,’ zei Moniek. ‘We doen alles met dertig mensen op de röntgenafdeling, die breed inzetbaar zijn.’ Het klonk als een familiebedrijf. Toen ik vroeg hoe ze hier terecht kwam zei ze dan ook: ‘Een tante van mij werkte hier en zei: “Is dat ook niks voor jou?”’

Ter illustratie van het ‘familiebedrijf’-gevoel vertelde ze over een anesthesist van de OK die op de IC werd ingezet. ‘Dat lijkt lastig, IC-medewerkers weten wat ze aan elkaar hebben, maar zij zei: “Die sfeer daar is zo fijn, ook al werk ik er niet. Je bent zo ingewerkt en voelt echt de meerwaarde van dat je er staat.’ Over het algemeen zijn het rustige dagen voor Moniek. ‘We zitten op vijftig procent van onze ziekenhuiscapaciteit.’ Zoals altijd bestaat haar werk ook nu uit het maken van MRI- en CT-scans en het doen van borstonderzoek. ‘De wachttijd is korter omdat er minder patiënten naar het ziekenhuis komen. We kunnen daardoor sneller mensen helpen, dat is een klein gunstig bijeffect.’

De nieuwe machine waarvoor een aparte unit in het SKB is gebouwd.
Over een paar weken wordt de o.a. door Moniek in gebruik genomen | © Peter van Tuijl

Om een coronadiagnose te bevestigen moet er een foto gemaakt worden. ‘Dan hijs ik me in zo’n beschermingspak en ga ik er met het röntgenapparaat naartoe. Het enige hectisch moment is als de patiënt verslechterd, dan moet de patiënt opgehaald worden en maken we een scan. Alle gangen moeten dan vrij zijn in verband met het vervoer van de patiënt.’ Afstand houden lukt niet altijd tijdens het werk. ‘Als je reguliere patiënten ophaalt uit de wachtkamer zeggen ze: “Ik ga je geen hand geven, hoor.” Maar als je het onderzoek uitvoert laten ze het allemaal gebeuren. Soms moet ik ze even aanraken.’

Ik knikte en dacht: leven is je eraan overgeven, aangeraakt en misschien zelf vies worden. Voor de zekerheid vroeg ik of ze bang voor besmetting is. ‘Mijn eigen angst wordt minder, gewoner. Doordat je merkt dat je niet ziek wordt. Maar de angst om besmet te worden neemt toch ook af als je in een supermarkt komt?’

© Peter van Tuijl

Ze stelde voor om me nog even de verbouwing van de röntgenafdeling te laten zien, die nu aan de gang is. We liepen om het ziekenhuis heen. In de verte hoorde je een cirkelzaag en piepte een vrachtwagen die achteruit reed. Straks komt hier een gebouw waar PET-scans plaats zullen vinden, vertelde ze luchtig: ‘Je bindt radioactieve stof aan een eiwit en waar een tumor zit wordt het eiwit meer ingebouwd. De scan kijkt waar die stof zit. Als je die radioactieve vloeistof krijgt ingediend, moet je vier uur stilliggen, daarom komen er kamertjes om de scanner heen waar mensen een bed krijgen.’ Zowel die scanner zelf als dat hij uit deze rommelige bouwplaats zal worden opgetrokken klonk futuristisch, maar Moniek leek zich nergens over te verbazen. Tot slot zei ze dat ze morgen weer een nachtdienst zou draaien: ‘Soms zit je hele nachten te wachten tot er iets gebeurt.’ Als Moniek zoiets zegt klinkt het wachten op het onheil haast aanlokkelijk. Ze maakte alles onspectaculair en dát vond ik bijzonder. Zoals het orkestje op de Titanic vrolijk en kalm doorspeelde alsof er niks aan de hand was terwijl er een ijsberg naderde.  

Publicatie in de Gelderlander 11 mei 2020

Niet bang

Verpleegkundigen specialisten Inge en Trudy palliatieve zorg | © Peter van Tuijl

Als je bang bent, kun je hier niet werken!

We nemen plaats op een bankje tussen de mensen die op een taxi wachten. ‘Onze komst betekende vroeger altijd slecht nieuws, maar momenteel is dat anders,’ zegt Inge en Trudy knikt. Alle medewerkers prijzen de ongekende saamhorigheid op de werkvloer, maar nu zie ik die met eigen ogen: als zussen vullen verpleegkundig specialisten en palliatief medewerkers Inge en Trudy elkaar natuurlijk aan. In hun werk geven ze het einde een gezicht dat niet afschrikwekkend maar vriendelijk is.

‘Het is belangrijk dat we goed aangekondigd worden. Tegenwoordig zijn we het ondersteunend én palliatief team,’ zegt Trudy. ‘Dat heeft met de grilligheid van corona te maken. Soms krabbelt iemand op, en overlijd dan toch nog onverwachts. Of we zien herstel bij iemand die uitzichtloos ziek leek. We herkennen geen patronen.’

Nabestaanden zijn niet te vervangen, maar door de veiligheidsvoorschriften staan ze noodgedwongen het dichtst bij. ‘Maar we zijn erg begrensd,’ zegt Inge. ‘Beeldbellen is fijn maar dat is wat anders dan elkaar zien en niks hoeven te zeggen. Door al die bescherming hebben we alleen ogen om te communiceren, dat is allemaal inhumaan, maar binnen de grenzen doe je wat je kunt, dat is de uitdaging. Deze crisis geeft een nieuwe dynamiek en dat maakt ons vak interessant. Er ontstaat veel reuring, dat leidt ook naar nieuwe, mooie, ontwikkelingen.’

Trudy: ‘We zien bijzondere mensen en horen hun verhalen. Iedereen heeft een verhaal en daar staat geeft dat altijd betekenis. Er wordt ook veel gelachen met elkaar. Zelfspot is belangrijk. Ook bij patiënten. Dat legt de nadruk op het leven dat er nog is. Humor is een verpleegkundige interventie.’ Wat die ‘betekenis’ van aan het bed staan precies is, laat ik graag in het midden. Net als humor moet je het niet willen uitleggen. Je zou slechts kunnen zeggen dat leven een wrange grap is.

Inge begint breeduit te glimlachen als ik vraag waarom ze dit werk wilde doen. ‘Ik ben jong mijn moeder verloren, ik zag wat goede begeleiding doet, hoe je afscheid kán nemen. Als het sterven menswaardig gebeurt, dan gaan wij fijn naar huis.’ Toch blijft deze situatie ongekend. ‘Als het stof rond corona straks gedaald is dan zien we pas zien wat het echt gaat betekenen,’ zegt Trudy. ‘We krijgen een hele nieuwe generatie met een trauma. Het treft hele gezinnen, dat is ook anders nu. Eerder was iemand ziek en stonden de naasten nabij. Nu heb je nabestaanden die niet bij het sterven waren, of de angst van naasten als ze wel op bezoek mogen komen. Los van de IC, op de covid-afdeling krijgen mensen net zo’n trauma. Zoals we het in de maatschappij doen met alle regels, is echt nodig, soms denk ik weleens men zou moeten zien hoe verschrikkelijk deze ziekte is. Dan zou je de regels met gemak volhouden.’ Maar geleidt door angst worden ze niet. ‘Als je bang bent kun je hier niet werken. En dit is ons werk, dit is wat we heel goed kunnen,’ zegt Trudy.

Toch vermoedt ze wel een weerslag op de medewerkers: ‘Je moet met z’n allen op de been blijven. In de crisis kun je best denken, hop aanpakken, maar we zijn al vijf weken onderweg en dit duurt nog even. Naar de medewerkers in het ziekenhuis hebben wij ook een ondersteunende rol. Met dit collectieve trauma zullen we wat moeten maar nu staan we nog middenin de acute fase. Er gaan mensen vastlopen, dat kun je al aanvoelen.’ Ik vraag naar het gevaar van zorgverlening, dat je altijd anderen helpt maar jezelf vergeet. ‘De balans vind ik door thuis te komen, het erover te hebben met mijn lief, dat is genoeg,’ zegt Trudy en Inge vult aan: ‘Of met de kinderen spelen, hun vieze broek verschonen.’ Als we het ziekenhuis inlopen voor een foto spreekt een wachtende mevrouw Trudy aan. Ze buigt naar de vrouw en zegt: ‘Zo zien we elkaar weer. Zit je lekker in het zonnetje?’ ‘Ja, fijn voor ik op gehaald wordt.’ ‘Geniet ervan en we zien elkaar.’ ‘Ja,’ lacht de vrouw. ‘Dat zeker.’ Door wie ze opgehaald wordt en ze een naaste, patiënt of nabestaande is, blijft onduidelijk.

Inge kijkt in de lens en zegt glimlachend tegen de fotograaf ‘We doen het écht samen hier. Zet ons alsjeblieft niet als engelen of helden neer want dat zijn we niet.’  

Tekst Jonah Falke | fotografie Peter van Tuijl

Dit artikel is verschenen als Cornakroniek in de Gelderlander van 7 mei 2020

WERK: bieden van hulp

maar nu even niet !

Aan het eind van de middagpauze komen er dokters en zusters al pratend uit de natuur rondom het ziekenhuis. Een dokter heeft een verrekijker in zijn hand en zegt: ‘Er valt genoeg te spotten hier.’

Ergotherapeut Marion Straten toont het gebruik van de ergo-bezem | © Peter van Tuijl

Ook de kleine maar kwieke ergotherapeut Marion is een vogelliefhebber. Met haar Wijchens accent zegt ze: ‘Laatst zat er een specht in mijn tuin, toen was mijn dag weer goed. Kom je mee? De pruimenboom in onze ergotherapie-tuin staat in bloei.’ Ik volg gedwee. De pruimenboom is jong en er valt geen pruim in te bespeuren. Marion demonstreert een aangepaste bezem, met een gebogen steel, om je schouders te ontlasten. ‘Ik heb hem zelf ook.’ Ze is zo enthousiast, noemt meermaals de prijs, dat ik me sterk afvraag of ze aandelen in het bedrijf heeft.

Ze vertelt dat haar werk bestaat uit het aanbieden van hulp, aanpassingen of trainingen bij alle dagelijkse handelingen. ‘De meeste mensen beginnen te huilen bij de intake. We vragen: wat lukt niet en wat is belangrijk voor je? Bij mij gaat functionaliteit boven alles. Ik heb het mooiste werk van de wereld. 80% bestaat uit poliklinische behandelingen, maar dat mag al weken niet. We doen nu zoveel mogelijk telefonisch. Maar als dit straks afgelopen is, gaan we met volle vaart vooruit.’

Marion’s werk mag dan het maakbaarheidsideaal belichamen, zo kijkt ze niet tegen het leven aan. Haar menselijke tegenstrijdigheden doen me deugd. Ze zegt: ‘Persoonlijk denk ik dat corona voor sommigen misschien ook positief kan uitvallen. We leven in een tijd leven waar alles maar kan. Nu worden we teruggeworpen en zien we dat het ook zijn einde heeft en je moet nagaan of alles wel zo maakbaar is als gedacht.’

‘Is het makkelijker voor jou omdat je meer geconfronteerd wordt met verval?’

‘Nee, dat is persoonlijk. Ik ben heel fatalistisch. Ik denk als het mijn tijd is, dan ga ik.’ Ze zegt het vrolijk. ‘Ik reis heel graag maar of mijn vliegtuig nou neerstort of dat iemand de macht over het stuur verliest en me aanrijdt? Vandaag is er ook weer een mevrouw die gewoon op straat liep binnengebracht. Hoeveel mensen worden niet aangereden? Of toen dat vliegtuig in de Bijlmerflat vloog? Dan denk je dat je veilig thuiszit.’

‘Het is nergens veilig?’

‘Als het je tijd is, ga je.’

‘Ben je religieus?

‘Misschien, ik geloof wel in iets basaals als een god of een energie. Ik geniet gewoon in de tussentijd, zolang het kan. Ik was jong toen mijn moeder overleed. En door het werken in een verpleeghuis leerde ik dat mensen vaak denken: na mijn pensioen ga ik leven, maar dat haalden ze niet.’

Zij die het noodlot kunnen omarmen komen doorgaans vrijer, zo dan niet gelukkiger over, dan die zich krampachtig proberen te wapenen. Het is dezelfde vrijheid als [die van] alcoholisten die slordig met hun tijd en gezondheid omgaan in cafés, of de blinde zekerheid van gelovigen. In Knack schreef Saskia de Coster in een essay: ‘Wij vertrouwen ons lot niet meer toe aan een god of de goden die zullen beslissen of wij mogen leven of niet, maar wij willen zelf zo resoluut en daadkrachtig verzet bieden tegen het virus. In onze reacties zijn we sterk gedreven door controledwang en de keerzijde daarvan, angst voor het verlies van controle.’

Van die angst heeft Marion weinig last. Ze hoop dat alles snel weer opengaat. ‘We moeten toch immuun worden.’ Bovendien heeft ze veel reizen gepland. ‘De hele wereld trekt mij. Thuis ben ik heel knieperig: ik rij een oude auto en kleren boeien me niet, maar op reis heb ik dat niet. Door te reizen leer je Nederland ook beter waarderen. Sommige mensen lopen te zeuren over alle regels hier, maar de staat zorgt voor ons.’

Ironisch genoeg gaat haar eerstvolgende reis naar Columbia, waar onlangs ‘voedselrellen’ uitbraken omdat toezegde voedselpakketten niet arriveerden en in een gevangenis vielen er 23 doden door onrust. 

Tegen het noodlot kun je je niet beschermen maar de staat lijkt in de tussentijd een poging te doen om zijn burgers het gevoel van veilig te bieden, in dit deel van de wereld althans. Zonder cynisme wens ik haar veel plezier in Colombia en dan laat ik deze jaloersmakend vrolijke fatalist achter in Winterswijk bij de bloeiende pruimenboom.

door Jonah Falke | verschenen in de Gelderlander 27 april 2020

VEEL GELEERD !

Coronakroniek deel 5 door Jonah Falke

Op de verlaten parkeerplaats voor het ziekenhuis is een helikopterlandingsbaan geïmproviseerd. Midden op die landingsbaan wacht longarts Frank Hermens me op. Ik heb net gerookt, ik hoop dat hij mijn adem niet ruikt. De lucht is strak blauw, vrij van vliegtuigstrepen en er is geen helikopter in aantocht. Een stel bewakers maakt een praatje met ons en slentert weer weg. Slechts een enkeling loopt naar de huisartsenpost en komt buiten met een doosje medicijnen. Eén van de bezoeker draagt klompen, een ander vind het nodig om onverstaanbare klanken te schreeuwen. Het galmt kort over het lege terrein en dan keert de rust weer terug.

Jonah Falke interviewt longarts Frank Hermens op ruim anderhalve meter | © Peter van Tuijl

Frank draagt vrijetijdskleding en eet een appel. Zijn dagen zijn lang en de nachten kort maar dat staat zijn optimisme niet in de weg. ‘Ik ben net naar de kapper geweest,’ zegt hij al strijkend over zijn schedel. ‘Heeft mijn dochter van acht met een tondeuse gedaan. Is het wat?’ Maar dan serieuzer: ‘Ik wil je een positief verhaal vertellen. Als arts leer je om je niks van de waan van de dag aan te trekken, dat doet geen van mijn collega’s, al die praatprogramma’s vol professoren en deskundigen? Teveel meningen en teveel belangen. Voor mij geldt alleen de dagelijkse realiteit van de werkvloer. De patiënt.’ Hij gelooft in de wijsheid van de beroepspraktijk, en daar sluit ik me volledig bij aan. Theorie is leuk maar uiteindelijk gaat het om de praktijk. 

‘Als artsen hebben we zoveel geleerd in deze periode, dingen waar je vroeger over zou vergaderen. Razendsnel wordt er kennis gedeeld onder doctoren van alle ziekenhuizen. Met vroeger bedoel ik drie weken geleden hè? Corona presenteert zich heel anders dan we gewend zijn van andere virusinfecties. Mensen hebben een enorm zuurstoftekort, zonder dat ze het zelf doorhebben, heel vreemd. De snelheid waarmee bepaalde dingen kunnen veranderen nu, die hoop ik echt mee te kunnen nemen naar de toekomst. Alles wordt efficiënt en de samenhorigheid op de werkvloer is gigantisch.’

De vrouw van Frank werkt ook in het ziekenhuis maar hun kinderen gaan niet naar de kinderopvang. ‘Dan zit mijn dochtertje ochtend ’s netjes aan tafel met haar paardenstaart en zegt: eerst ga ik een uur rekenen, en dan neem ik een kwartier pauze en dan ga ik weer verder. Wauw. Ze snapt de situatie niet helemaal natuurlijk, maar ook zij helpt ons zo goed mogelijk. Dat vind ik ontroerend. Maar het gebeurt ook dat als ik bij de patiënten aan het bed sta, ze me 20 keer belt, ik me omkleed en haar terugbel. Huilend vertelde ze laatst dat er een vaas was omgevallen, en dat er overal glas en water lag en dat de hond erbij stond. Dat ruim ik dan later wel op.’ Ontroering maakt bij Frank snel plaats voor opgewektheid. Misschien doet hij in zijn werk niet anders. Hij neemt de laatste hap van de appel en praat met het klokhuis in zijn hand.

Frank zou me graag meenemen de corona-afdeling op en een beschermingspak laten aantrekken, om me aan ‘de echte helden,’ de verpleegkundigen, voor te stellen, maar het ziekenhuisbeleid is streng. Aan de fotograaf stelt hij voor om de verpleegkundigen voor een raam te laten staan van de afdeling. Hij belt een verpleegkundige en zegt: ‘Kan dat? Dit is een bevel van de dokter,’ waarna hij naar mij knipoogt. Braaf verschijnen ze een voor een voor het raam en zwaaien naar ons. ‘Het zijn allemaal schatten. Een van hen is palliatief verpleegkundige. Ze doet er alles aan om het aangenaam te maken voor de mensen die snel zullen sterven. Je kunt het zo gek niet bedenken wat er geregeld kan worden als laatste wens: een hond aan het bed, of een priester. En toen er een moslim wilde bidden hielp ze zoeken naar het Oosten op haar telefoon.’

alle foto’s Peter van Tuijl

Tot slot vraag ik hem naar de secundaire slachtoffers, de mensen die thuiszitten, ziek en daarom bang zijn of verzuipen in schulden. ‘Ik ben blij dat mensen alvast over de toekomst nadenken, maar daar kom ik nu niet aan toe.’ 

Dan kijkt hij op zijn horloge en zegt te moeten gaan. Met opgeheven kin loopt Frank het parkeerterrein af en gooit het klokhuis soepel in een lege stalen prullenbak. Het galmt, en ik realiseer me dat iemands optimisme verpletterender kan zijn dan ellende.

Deze 5e coronakroniek van schrijver / kunstenaar Jonah Falke verscheen maandag 20 april in de Gelderlander.

DOEN WAT WE KUNNEN

JUIST IN DEZE TIJD !

coronakroniek door Jonah Falke

oncoloog Koen Reijnders | © Peter van Tuijl

Reijnders zegt dat hij tot ‘loopjongen’ is verworden. Sommige mensen worden nooit ‘oud.’ Reijnders heeft iets jongensachtigs als hij spreekt. ‘De ene helft van de medewerkers werkt keihard, zij hebben verstand van corona, wij doen wat we kunnen om ze te ontzien.’

We staan bij de ingang van de spoedeisende hulp naast een partytent. Het is een triage-tent geworden waar de covid-verdachten zich melden. Een bewaker houdt een oogje in het zeil, verpleegkundigen in beschermende kleding lopen af en aan. ‘Een soldaat vecht en ik zorg,’ zegt chirurg en oncoloog Koen Reijnders opgewekt. ‘Ik denk er niet over na. Dat is iets natuurlijks.’

We gaan het ziekenhuis in. ‘Er is geen dronkenlap met een gat in z’n kop nu. Die bestaan niet meer en dat is heel raar hoor,’ zegt hij zacht en verwonderd. Dan begint hij te lachen. ‘Het mooie van dit alles is dat het niet over concurrentie gaat. Iedereen doet een stap terug of opzij, dat creëert samenhorigheid. Je komt er weer achter waarom je dit werk wilde doen.’

De gangen zijn verlaten maar achter de deuren, die met afzetlint zijn beplakt, gebeurt het allemaal. De onheilspellende stilte in het oog van een orkaan. ‘Dit is mijn poli, normaal zit het hier helemaal vol.’ Er is niemand. Ik vraag hoe lang die stilte nog kan duren. ‘Uiteindelijk is corona een ziekte waar 90% van de mensen bijna geen last van heeft. Van de mensen die ernstig ziek worden overleeft de helft het niet. Voor een relatief kleine groep mensen zet je de hele wereld stil. Terwijl de secundaire patiënten langzaam allemaal slechter worden. Denk aan vaat of kanker patiënten. Als je niet vastloopt op je ziekte, moet je drie maanden wachten, en daar word je heel zenuwachtig van. Ik ben de hele dag aan het bellen met patiënten om ze gerust te stellen. Gelukkig kan ik nog borst en darmkanker operaties uitvoeren, maar dat is het dan ook. Op een gegeven moment gaan mensen het niet meer accepteren, zowel patiënten als professionals.’

We lopen verder en komen snel tot de kern van zijn beroep: ‘De politiek zegt: Wie moet dan beslissen wie er wel of niet behandeld wordt?” Ik kan u vertellen, dat is mijn werk. Ik voer wekelijks zulke gesprekken. Dat is niet omdat wij God spelen maar omdat wij rationeel willen zijn in wat je iemand nog wilt aandoen. Als een behandeling niet baat, moet je hem niet uitvoeren. Ik ben gek op dat systeem en valse hoop haat ik. Dat klinkt misschien hard, maar zo bedoel ik het vooral niet. Ik ben dit gaan doen omdat ik hou van mensen, maar juist omdat je van ze houdt moet je tegen een ernstig zieke vrouw van negentig kunnen zeggen: geef uw familie een knuffel en ga lekker naar huis, want deze behandeling is een brug te ver voor u. Het gaat om zelfbeschikking en compassie. Maar ik denk dat we net onder zo’n piek door zullen zeilen. Maar wie ben ik,’ zegt hij lachend. ‘Een domme chirurg. Het is mijn wens.’

In een lege gang doemt er een meisje van een jaar of zes op. Ze heeft vuurrood haar en kijkt verloren. Maar ze is niet verdwaald, om de hoek zit haar vader. Reijnders groet ze glimlachend en loopt dan verder.

In een kantoortje tref ik een collega van Reijnders, chirurg Ton van Engelenburg. We spreken verder over de gevolgen voor secundaire patiënten. Hij zegt: ‘Ik ben net een bezig geweest met het inroosteren van een jonge patiënt. Hij heeft een tia gehad en moet een halsslagader-operatie hebben, die kon er niet in, want de patiënt moet daarna naar de IC. Maar als we die niet doen, krijgt hij straks een beroerte, dat wil je niet. Gelukkig kon hij toch geopereerd worden; er was nog één plek vrij op de IC.’

Op weg naar de uitgang vraag ik Reijnders wat hij zo mooi vind aan zijn werk: ‘Je moet niet overdrijven, meehuilen, maar wel laten zien dat het je echt wat doet, anders zit je in de verkeerde business. Waarom krijgt de ene iets wel en de andere het niet? Dat is veelal pech. En zulke mensen wil ik verzorgen.’

De relativering en rust die ik hoopte aan te treffen, vond ik. Dit ziekenhuis is dé plek voor medemenselijkheid maar het is geen plaats van valse hoop. De mensheid is niet te redden, maar de mens an sich soms wel voor een tijdje.  

de ingang van de triagetent | © Peter van Tuijl

Dit artikel verscheen 14 april in de Gelderlander.

Tekst Jonah Falke | Fotografie Peter van Tuijl

het Lourdes van nu ?

IC verpleegkundige Paulien op haar eerste vrije dag na twee weken | © Peter van Tuijl

door Jonah Falke

Zoals de gelovige naar Lourdes gaat en hoopt op wonderen, zo kijkt de hele wereld nu naar de intensive care. In een vrijstaand huis langs een landweggetje in Dinxperlo woont zo’n nieuwe heilige. Paulien is IC-medewerker van het Slingeland ziekenhuis in Doetinchem. Ze heeft een schaarse vrije dag in deze twee weken. Voor het eerst sinds de halve wereld in lockdown verkeert, regent het in Nederland.

Een onbevreesde vrouw met kort haar en een opgewonden hond wachten me op. Ik had verwacht dat ze striemen van een beveiligingsbril en mondkapje in haar gezicht zou hebben, maar ze zegt: ‘Die verdwijnen binnen een paar uur.’ Wanneer Paulien thuiskomt en de tv aanzet wordt er over haar werk gepraat. Ze ziet zichzelf niet als een wonder of heilige en dat siert haar. ‘Ik weet al heel lang dat ik belangrijk en heel verantwoordelijk werk doe. Nu ziet de hele wereld dat. Als ik een fout maak, kan dat zo cruciaal zijn, dat een patiënt overlijdt.’

Zuchtend slaat ze haar ene been over het andere en zegt dat de corona IC tien keer zwaarder is dan de normale. ‘Je bent soms met weinig IC-verpleegkundigen die de eindverantwoordelijkheid hebben en je laat je collega’s ook niet in de steek. En die buddy’s (assistenten die van andere afdelingen komen om te helpen) zijn geweldig maar uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid niet bij hen. Als ik er aan het werk bent sta ik altijd ‘aan’.’ Het is niet zo dat mensen rustig aan de beademing liggen. Constant kijk je of ze geen extra medicatie of andere zorg nodig hebben. Als je met een iemand bezig bent piepen er ondertussen ook apparaten bij de anderen en hoop je maar dat het goed gaat.’

Paulien Brethouwer | © Peter van Tuijl

Zonder genoeg IC-medewerkers gaat verder opschalen van bedden niet. ‘Collega’s zijn soms gewoon opgelucht dat aan het eind van een dienst alles goed is gegaan, want het gevoel de controle kwijt te raken is erg naar. IC-medewerkers zijn controlefreaks. Heel gestructureerd werken we lijstjes af. Ik moet er niet aan denken dat ik nog meer mensen tegelijk moet verzorgen. Je kunt momenteel niet terugvallen op je routine.’ Paulien vindt het van groot belang dat er, los van deze crisis, gesprekken gevoerd worden met familie, onder welke omstandigheden iemand nog behandeld wil worden op een IC.

Ik kijk goed naar haar ogen. Vanwege alle beschermde kleding is dat het enige wat coronapatiënten van haar zien op de IC. ‘Een patiënte keek me met doodangst aan voor we haar inslaap brachten, ik kon niet garanderen dat we haar zouden redden, slechts dat we ons best zouden doen. Normaal laten we er familie bij om afscheid te nemen voor het geval dat, maar dat mag nu niet.’ Ze klinkt machteloos. Dat de ogen de weg naar de ziel zijn, lijkt een leugen: ook met ogen is het behelpen. Haar collega’s en ‘buddy’s’ herkent zij niet aan hun ogen. ‘Daarom schrijven we onze naam op onze muts.’

Ik vraag of ze zich goed houdt. ‘Nog wel, maar toen ik laatst op de normale IC werkte, was dat gewoon een opluchting, en voor het eerst droom ik over mijn werk. Ook log ik thuis in om te kijken hoe het met mijn patiënten gaat. Moet ik eigenlijk niet doen. Er word wel psychologische hulp geboden door het ziekenhuis, maar gelukkig heb ik een man en kinderen, maar als je alleenstaand bent is dat misschien anders.’

Toch doet het Santiz (SKB en het Slingeland) het erg goed. ‘De eerste patiënt van Nederland is bij ons van de beademing gekomen en daarna zijn er nog enkelen gevolgd, sommigen zijn zelfs alweer thuis.’ En met die woorden breekt ook letterlijk de zon door buiten. Misschien is Paulien toch écht een heilige.

We gaan de tuin in en ze speelt met haar hond. Pauliens achtertuin grenst aan het hoofdveld van voetbalclub SV Dinxperlo. Vroeger landde er vaak ballen op haar terras en keek haar man soms door de heg naar het amateurvoetbal, vertelt ze lachend.

Voetbalgod Johan Cruijff zei eens: “Als je sneller wilt spelen kun je wel harder lopen maar in wezen bepaalt de bal de snelheid van het spel.” Het mensenleven lijkt de bal en Pauliens werk het spel. Momenteel wordt er niet gevoetbald in Dinxperlo, maar morgen staat Paulien wel weer op de IC. 

Dit artikel verscheen maandag 6 april in de Gelderlander

De oude Solex-jas

Hij is er kapot van en dat is ook niet zo gek. Een week geleden was z’n broer plotseling overleden. ‘Het was een verkeersongeval’, zegt hij. ’s Ochtends op weg naar z’n werk verloor hij de macht over het stuur. Hij reed rechtdoor over de rotonde, dwars door kademuur, zo de haven in’. De stilte aan het einde van zijn verhaal hangt pijnlijk tussen ons in. Ik weet even niet wat ik zeggen moet.

Voor me op de salontafel ligt een oude bruine leren motorjas met een bijpassende cap. Ik zag ze liggen toen ik binnenkwam. Als een relikwie uit lang verloren tijden liggen ze daar te liggen.

Als hij ademhaalt en zijn verhaal vervolgt knikt hij naar de jas. ‘Die was van m’n vader’, zegt hij en slikt een traan weg. ‘Hij werkte bij de spoorwegen en controleerde elke dag het baanvak op z’n Solex, rijdend langs het spoor. M’n broer woonde nog in het ouderlijk huis’, vervolgt hij. ‘Toen ik bij het opruimen een kast in de slaapkamer opende, hing hij daar, zo goed als nieuw’. Weer valt er een stilte.

Dan kijkt hij me aan. Hij trekt z’n wenkbrauwen op en vraagt: ‘Kan jij er iets mee? Dat ding is veel te groot om te bewaren, maar ik kan er zo moeilijk afstand van doen’.

Dan stel ik voor om het stilleven dat op tafel ligt een plekje aan de muur te geven. In de studio zoeken we het juiste licht en een bijpassende compositie. 

Twee weken later heb ik een cadeautje voor hem. De foto van de jas van zijn vader is meer dan een stilleven. Voor hem is het de verbinding met z’n pa en een herinnering aan zijn broer. 

Tekst en foto: Ton Constandse

Een nieuwe BLOGGER

Ton Constandse [trainer / coach / organisatieadviseur én fotograaf] is een nieuwe medeblogger. Welkom en ongetwijfeld kunnen we in de toekomst gaan genieten van zijn fotografie en verhalen. Wat dat kan hij, verhalen vertellen. In zijn eerste blog is hij wat lang van stof. Dat gaat de volgende keer korter heeft hij mij verzekerd.

everyone lives with data [foto peter van tuijl]

Wil jij ook mede blogger worden en zelf data toevoegen aan deze blog meld je dan. Dan neem ik daarna een via de mail contact met je op.

Ik ga dit soort blogs plaatsen onder het kopje EXTERN NIEUWS

Wales, land van fairytales en lange sluitertijden

Wales is het land van fairytales. De beken fluisteren er Keltische hymnes en op Mount Snowdon woont een tovenaar. Als je het niet gelooft, ga dan maar kijken en neem je camera mee. Want voor fotografen is vooral het bergachtige Noord Wales een paradijs. Oude vuurtorens, vergeten kloosters, kastelen en sprookjesbossen wisselen elkaar af.

Op 30 oktober vertrekken we met zes fotografen van FG Schelfhorst vanuit Rotterdam naar Hull in het VK. In de weken die eraan voorafgaan is het nog een beetje spannend. Want zal de Brexit op het laatste moment roet in het eten gooien? Het blijkt allemaal erg mee te vallen. 

De overtocht met P&O Ferries verloopt soepel en onze 9 persoons huur-bus blijkt in het VK ook prima aan de linkerkant van de weg te kunnen rijden. Hoewel de regen en mist bij vlagen voor gefronste voorhoofden zorgt, klaart het zicht op als we de Westkust bereiken. We zoeken en vinden het Talacre Lighthouse, de oudste vuurtoren van Wales, die in het opkomend tij bij lange sluitertijden haar schoonheid aan ons toont. Ook Llundudno Pier, dat net iets zuidelijker ligt, mag er zijn. De grand old lady blijkt aantrekkelijk voor dagjesmensen en voor ons fotografen, wanneer de zon langzaam maar zeker naar de einder zakt.

Na nog een flink uur rijden passeren we Menai Bridge en komen we aan op het schiereiland Angelsey, de parel van Wales. We verblijven er vijf dagen in een prachtige kleine cottage met uitzicht op zee. Als we het haardvuur aansteken en de pastasaus op het vuur staat de pruttelen maken we plannen voor de komende dagen. De weersverwachtingen blijven slecht en we besluiten het geplande bezoek aan Snowdonia met landschapsfotograaf Phil Norton naar de zondag te verplaatsen. 

Zaterdagmorgen vroeg rijden we na het ontbijt naar Llanddwyn Island. Het miezert een beetje maar aan de kustlijn klaart het op en zien we dat het blauw wint van de grijze wolken. LLanddwyn Island is een landtong die de ruïne van een oud klooster, twee prachtige monumentale kruizen en een paar vuurtorens herbergt. De wandeling langs de kustlijn en door de heuvels brengt me in gedachten naar het land van Hobbit Bilbo Balings in de fictieve wereld van ‘Midden-Aarde’. Het zijn de bewerkte houtgesneden hekjes en de Keltische tekens die me fascineren. Terwijl ik m’n plaatjes schiet mijmer ik een beetje voor me uit tot ik in de verte m’n groepsgenoten door het wassende water zie waden. De terugweg naar het vaste land is door de snel opkomende vloed afgesneden. De keuze is simpel: óf een nat pak, óf zes uur wachten. Ik kies voor her eerste en sta even later m’n sokken en m’n broek uit te wringen. Ergens heeft zo’n wandeling ook wel iets avontuurlijks. Het werkt op de lachspieren en we zullen het niet gauw vergeten. Na een bezoek aan een moeilijk te vinden scheepswrak keren we huiswaarts en stippelen de route uit naar Snowdonia Nationalpark. 

Op zondagmorgen om 06:30u ontmoeten we Phil en zijn collega Raymond McBride. Ze nemen ons mee naar The Lone Tree, een bijna iconisch boompje dat in de rand van het meer van Llyn Padarn staat. Als we in de vochtige duisternis naar onze fotolocatie wandelen merken we dat een groepje van 5 à 6 fotografen ons al voor is. De foto-spot is klein en er is eigenlijk geen ruimte voor ons. Dan gebeurt er iets bijzonders: de locals maken uit zichzelf plaats voor de guests from Holland. ‘We wonen in de buurt’, zeggen ze en geven aan op een later moment wel terug te komen. Ik merk hoe bijzonder gastvrij zo’n gebaar is en vraag me in stilte af of dat in Nederland ook gebeurd zou zijn.

De duisternis wordt schemer en na het blauwe ochtendlicht ontwaakt de zon die de bergen in een warme gouden gloed zet. Met Phil en Ray trekken we die dag het park in. 

Phil werkt o.m. als agent voor NISI-filters en geeft ons de kans om met zijn materiaal te oefenen. Verschillende ND- en polaroidfilters worden onder wisselende omstandigheden getest. We fotograferen watervallen met lange sluitertijden en bezoeken de Fairy-glen, een snelstromende beek die zich met veel geweld door een nauwe doorgang wringt. ’s Avonds bij een gezamenlijke maaltijd presenteert Ray een deel van zijn werk. Zijn landschapsfotografie heeft een eigen specifieke stijl. De kleuren zijn vol en warm, meestal geschoten in avondlicht.

Op maandag bezoeken we Penmon Point met z’n karakteristieke vuurtoren en mist-bel die elke 30 seconden en sinister geluid afgeeft. De rotsen aan de kust zijn spekglad en soms vlijmscherp. Het is oppassen geblazen en je moet ervoor zorgen dat je statief stevig staat voor je aan het werk gaat. Vlak in de buurt ligt een dodenakker die het al jaren zonder onderhoud moet stellen. Een bord waarschuwt voor verzakte grafzerken en ingevallen graven. Voorzichtig zoeken we naar interessante beelden. De teksten op de graven verhalen van oorlogen, verdrinkingen en scheepsrampen. Soms voel ik me als fotograaf een voyeur. Dit is zo’n moment. Ik ben onder de indruk van wat ik zie en lees.

De reis brengt ons vervolgens naar Red Wharf Bay, dat bij laag water een prachtig verstild beeld oplevert. Alleen de wolken en de zon zorgen voor een wisselende sfeer, waar je als fotograaf door gegrepen kan worden. Het geluid van de golven en de meeuwen verdwijnen naar de achtergrond als ik m’n plaatjes schiet. 

Als laatste rijden we naar Porth Cwyfan een oude abdij waarvan alleen het kerkje gerestaureerd en wel, nog overeind staat. Omgeven door een hoge kademuur, weerkaatsen de witgekalkte wanden het avondlicht. Deze ‘church at the sea’ is een landmark van formaat en wordt door surfers gebruikt als richtpunt. De rotsen aan de voet van het kerkje zijn verraderlijk en scherp. Te lang over de golven scheren kan desastreuse gevolgen hebben. De ervaren brandingsurfers weten dat.

Dinsdag is de dag waarop we onze terugreis beginnen. Nog één keer maken we foto’s van een drooggevallen baai, waarop oude scheepjes in allerlei vormen van ontreddering zijn achtergelaten. Wales leeft met de getijden van de zee. Elk uur is anders en geeft een andere weerspiegeling van het licht. Als we door Snowdonia Nationalpark naar het Noordoosten rijden is het een beetje stil in onze bus. We zijn onder de indruk van de herfstkleuren en nemen maar moeilijk afscheid van dit prachtige land.

Phil Norton: https://www.philnortonphotography.co.uk

Raymond McBride: https://www.flickr.com/photos/raymac10/

Tekst: Ton Constandse

Fotografie: Marja Slooten, Clemens Nijenkamp, Kees van Vooren, Hans Bouma, Thijs Evers en Ton Constandse.