‘we zijn wie we zijn en we doen wat we doen’, dat zong leadzanger en tekstschrijver Thé Lau die, naar menselijke maatstaf veel te jong, in 2015 overleed.
In deze song wordt de vrijheid op een ondubbelzinnige wijze gemarkeerd. Naar mijn idee heeft hij vaak over vrijheid geschreven en gezongen, zowel direct als verwijzend. ‘Iedereen is van de wereld, de wereld is van iedereen’ is ook zo’n prachtige tekst. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat je plaats er een is in relatie tot anderen. Vrijheid in gebondenheid zouden de psychologen als Eric Fromm en Carl Rogers roepen. Ja, ik weet het. Het zijn de klassiekers uit de tijd dat ik nog studeerde. Maar de humanistische psychologie, halverwege de twintigste eeuw, sprak me erg aan. Rekening houden met anderen. Ontwikkelen niet ten koste van anderen maar met anderen. Een ouderwets standpunt misschien, maar voor mij nog steeds geldig.
leren in socios
Overigens ben ik ook in die tijd getroffen door de fenomenologische filosofie. Ik had nog les van de Augustijner monnik en filosoof professor Luijpen. In die filosofie wordt uitgegaan van zowel de directe als de intuïtieve ervaring van observeerbare gebeurtenissen. De interpretatie speelt een belangrijke rol in de werkelijkheid. Hierin zit een soort van parallel met hoe ik de fotografie beleef en derhalve ook met de foto’s die ik maak.
Mijn foto’s zijn de observatie op het netvlies, de beelden die daarbij in de ratio en het hart verschijnen, de interpretatie. Het zou mooi zijn als u hiervan iets terug ziet in dit boekje.
Een film waarin het boekje [mei 2020] wordt doorgebladerd in 9 minuten.
Je kunt ook in het boekje bladeren in je eigen tempo op ISSUU.
Afgelopen dinsdag lekker achter het huis genietend van het nog steeds warme avondzonnetje. Het boek Europese Portretfotografie werd steeds als landingsbaan gebruikt door hele vervelende bijtende en vieze vliegjes. Het boek is een mooi overzicht uit 25 jaar Europese portretfotografie, met verschillende stijlen en van bekende maar ook minder bekende fotografen met heel veel verschillende gezichten. Het boek verscheen in 2016 door een samenwerking tussen fotomusea in Europa waaronder het Fotomuseum in Rotterdam.
Ja ook het bewogen portret dat Avedon van zich zelf maakte, staat erin. De vliegen waren uiterst irritant en leidden af; niet alleen staken ze, maar af en toe bleef er ook een klein zwart stipje achter. Klein poepje op het oog of de wang van Avedon. Met een mepper ze te lijf gaan was ook geen optie; de portretten verdienen beter dan klodders bloederige propjes.
Toen ik ‘vliegen en besmetting’ googelde kreeg ik in no time (minder dan 0,4 seconden) meer dan 1,2 miljoen hits zonder dat het maar één vlieg, zoals fruitvlieg, kamervlieg of rouwvlieg, opleverde. Het zijn namelijk smeerpijpen die de meest vervelende en ook enge ziektes op de mens kunnen overdragen. Maar zoals gezegd mijn google-actie leverde de hits op die nu ‘hot’ zijn. Vliegen in C-tijd gaat over heel andere besmettingen én risico. Alhoewel het RIVM en onze prime minister [PM] garanderen dat je het gewoon kunt doen, vliegen! Onze PM gaat op vakantie naar Duitsland heb ik begrepen. Met. De. Trein. Dat dan weer wel.
August Sander maakte portretten om alle soorten mensen in hokjes te plaatsen. Mogelijk dat dit heden ten dage niet politiek correct zou worden gevonden, maar naar mijn idee had hij er niets slechts mee voor. Hij wilde een objectieve weergave van de werkelijkheid en fotografeerde een dwarsdoorsnede van de Duitse samenleving. Hij maakte portretten, vaak in een bepaalde context, soms met attributen, van mensen in hun beroep of maatschappelijke functies. Een soort van indeling in type mensen van toen. Het is een vorm van documentaire fotografie waar het niet zozeer gaat over de man of vrouw voor de camera sec.
Hoe anders fotografeerde Yousuf Karsh die er op uit was om de ‘karakters’ van belangrijke personages in beeld te brengen. Zo fotografeerde hij Churchill als een standvastig en strijdlustig persoon. Het verhaal gaat dat hij daarvoor pardoes de eeuwig aanwezige sigaar uit zijn mond moest rukken.
Richard Avedon daarentegen maakte op hoge leeftijd nog een hele persoonlijke portretserie met zijn geliefd model Nadja Auermann. De serie van 24 foto’s werd in The New Yorker (1995) gepubliceerd. Een citaat over de publicatie destijds: ‘Het was een tijdloze fabel met twee personages, meneer en mevrouw Comfort, en hun tumultueuze liefdesaffaire. Velen waren van mening dat dit de teleurstelling van Avedon over de toenmalige mode weerspiegelde en het reduceerde tot een dans met de dood.’ [website kunstmagazine MY MODERN MET].
Portretfotografie is al bijna zo oud als de fotografie zelf. Van bewijsstuk tot het oppervlakkige en zeer tijdelijke snapchat selfie. Het selfie is een fenomeen op zich en stelt vragen ten aanzien van de betekenis van het portret. Fotograaf en model tegelijkertijd, kan dat wel?. Hoe kijk ik naar mijzelf? Ben ik dat vandaag en ook morgen? Blijft het selfie alleen enen en nullen of gaat het selfie in een lijstje aan de muur? Is het selfie alleen voor mij of laat ik het aan anderen zien en aan wie dan? Wat is de levensduur van het selfie? Is drukken op de delete-knop niet veel gemakkelijker dan het doorscheuren van de foto?
De ‘Dame-in-blauw-voor-zonnebloemen’ ontmoette ik afgelopen zaterdag bij het van Gogh museum. Ik knikte haar vriendelijk toe en liet mijn kleine camera zien. Ze gebaarde instemmend en lachte me vriendelijk toe. Alle vragen hierboven lijken me nu nog relevanter gezien haar mimiek en uitstraling in deze kleine serie. Ik maak eigenlijk nooit een echte selfie maar altijd met iemand anders erbij, bijvoorbeeld met een van onze kleinkinderen. Ik vermoed dat de ‘Dame-in-blauw-voor-zonnebloemen’ deze selfies maakt voor iemand anders, een dierbare waarvoor ze graag wil poseren. Maar wie weet heeft ze een heel ander doel. In vervlogen tijden zong Blondie al in ‘Picture this’ dat ze een portret wilde hebben van haar geliefde. ‘All I want is a total portrait with no omissions.’ Dat willen we allemaal toch?
Maak jij ook portretten van jezelf of anderen, met of zonder weglatingen ?
Afstand wordt voor mij, nu in de Corona tijd, een steeds meer verwarrend begrip. In de trein is anderhalve meter gelijk aan 1.70 meter én 0,50 meter afhankelijk waar jouw medepassagier zit. In de bus van touringcarmaatschappij betekent anderhalve meter 11 passagiers aan boord terwijl onder het anderhalve meter regime in dezelfde bus in het OV 22 passagiers mogen. Bij vliegen snap ik het helemaal niet of het moet zijn dat de beleidsverantwoordelijke de wet van Einstein op een geheel andere manier interpreteren. Een snelheid van paar duizend kilometer per uur is slechts een fractie van de lichtsnelheid. Dus het kan niet anders dat daar de afstand wordt gemeten met commerciële en of economische implicaties. Mijn camera lijkt in deze C-tijd ook aan de malheur mee te doen. Mijn Ricoh lijkt zich weinig gelegen aan de standaard wetmatigheid van dichterbij – groter en verderaf – kleiner. Afgelopen zaterdag maakte ik deze twee foto’s (hierboven) in de expositie ’the future is now’ van de kunstenaar Nam June Paik. Nu is dat zonder meer een verwarrende expositie als het gaat over werkelijkheid en verbeelding. Een expositie die echter zeker de moeite waard is als het gaat om het in verwarring brengen van de ‘echtheid van ons bestaan’. Ik heb er van genoten, net als van de fotografie van Bertien van Manen waar het stedelijk ook ‘vol’ mee hangt. Zeer, zeer de moeite waard en aanbevelingswaardig. Mijn kleine Ricoh leek een beetje mee te gaan in de kunst van Paik en in de chaos van ‘distancing’ te participeren.
Afstand krijgt iets zweverig. De Benedictijn Thomas Quartier, professor in de liturgiewetenschap met leerstoelen in Nijmegen, Leuven én Rome, ontmoette ik een week of wat geleden bij van Gogh in Zundert. Hij voerde die dag een dialooggesprek met Jonah Falke, schrijver en schilder, over kunst en geloof in de van Gogh residentie. Het ging over Dylan, Nietzsche, kunst en God en de prof schrijft er een essay over in een monastiek tijdschrift. Een glossy voor monniken en andere gelovigen. ‘Geloven is net als kunst en heeft alles met hier en nu te maken, net als bidden’, was een van zijn uitspraken.
Ik snap nu beter dat afstand ook iets met geloven te maken heeft, de imaginaire afstand. Afstand als een vermeend fenomeen, denkbeeldig of ingebeeld, een soort van hersenschim die beleidsmakers naar eigen goeddunken, afhankelijk van de belangen, kunnen invullen. Laten we geloven in de toekomst, neem uw afstand in acht en blijf gezond!
Sinds een maand heeft het Nederlands Centrum voor Fotografie, de Fotobond, een rubriek ‘jouw foto in the picture’. Elke week kunnen fotografen inzenden onder een bepaald thema. Het thema is elke week anders en wordt steeds door de curator-van-de-week gekozen. De keuze is steeds een combinatie van een onderwerp (bijvoorbeeld portret, landschap, mens, object, etc), een emotie (bijvoorbeeld vrolijk, artistieke, onverwachte, etc) en een beeldelement (bijvoorbeeld manipulatie, licht, compositie, verhaal, etc). Daarmee ontstaan er schier eindeloze mogelijkheden voor de keuze van the picture on the week!
Deze week (van 6 t/m 11 jnui) mag ik de curator zijn. Ik heb als thema gekozen voor: de mens in een humoristisch verhaal. Wat ik graag zou willen zien is niet zo heel moeilijk te vinden (of te bedenken, of te ensceneren, of te …..). Een glimlach, opgetrokken wenkbrauwen of in een enkel geval misschien wel een schaterlach op het gezicht van de kijker door jouw vreemd, grappig, banaal, onverwacht of ……. vastgelegd moment.
Een fotograaf die dergelijke foto’s maakt is Ying. Ze is geboren in Shanghai en heeft al in steden op de halve wereld gewoond. Sinds een paar jaar is neergestreken in Keulen en werkt daar als freelance fotograaf. Ze is gespecialiseerd in documentaire fotografie waarbij het straatleven letterlijk steeds een belangrijke plaats in haar series inneemt. Heel veel van haar foto’s bewerkstelligen die glimlach of grimas die ik hierboven bedoelde. Haar straatfotografie gaat over het moment. Het moment van de actie; het moment dat objecten en mensen bij elkaar brengt waardoor er een associatie ontstaat die enigszins afwijkt van het ‘ganbare’. Haar fotografie laat ons genieten van het onverwachte. Dat zit naast de combinatie der dingen en het moment ook wel in het de visuele ‘gestalt’ van het beeld. Vooral haar kleurwerk verveelt dan ook niet snel, naar mijn mening.
Wat je fotografeert en waarom zegt veel! Het is een deel van wie je als fotograaf bent of wilt zijn. Mijn vraag is dan ook: wat zijn jouw niemendalletjes ?
Photo-SCHWEIZ, een van de belangrijkste Europese fotografie instellingen – hebben 30 Zwitserse fotografen uitgenodigd hun kijk op de corona-pandemie vast te leggen. De resultaten zijn nu online te zien. Het zijn foto’s die soms het voor de hand liggende tonen maar je vind er ook fotografen die buiten hun comfortzone zijn getreden en een voor hen totaal andere manier van fotograferen hebben gekozen.
ff anders geldt bijvoorbeeld voor fotografe Jacqueline Lipp. Lipp is mode- en reclame fotografe en heeft zich nu voor photoSCHWEIZ toegelegd op het dagelijks straatleven tijdens de coronapandemie.
Zelf zegt ze dat ze tijdens dit project haar kenmerkende stijl is trouw gebleven. Wat die stijl is? Haar mode- en reclamefoto’s kenmerken zich door grafische lijnen, minimalisme, surrealisme en dromerigheid. Of dat in haar straatfoto’s ook zo is waag ik te betwijfelen. Natuurlijk zie ik ook wel dat ze streeft naar een strakke ordening, het nauwkeurig kijken langs de ‘regels’ van de compositie, ook in haar straatbeelden. Maar waar elke straatfotograaf in ieder geval mee te maken heeft is het moment van de situatie. Soms is dat de ordening in het straatbeeld maar vaker nog is wat er gebeurt of dreigt te gebeuren die de essentiële plaat oplevert.
Ik denk dat het wel goed is als fotografen af en toe buiten de gebaande paden treden. Weer een beetje opnieuw beginnen. Misschien dat met andere ogen kijken weer tot een nieuwe zienswijze leidt. Zo keek ik in de afgelopen maanden met bijna jongensachtige ogen naar de natuur.
Naar welke tegenpool keek jij in de afgelopen periode. Of neem je de uitdaging van een tegenpool op in je fotografie van de komende maand(en)?
Txema Salvans [1971 Barcelona] is een Spaande fotograaf die gedurende meerdere jaren aan projecten werkt. Aan ‘Perfect Day’ werkte hij gedurende 15 jaar en legt hij op een enigszins tragikomische manier het leven aan de Middellandse Zeekust vast. Desondanks is er geen druppel oceaanwater te zien. Salvans is een doorgewinterde -maar warmbloedige- fotograaf die naar mijn mening in zijn fotografie een hele mooie balans tussen landschap en de menselijke aanwezigheid weet te creëren. Daardoor krijgen de beelden ook een enigszins surrealistisch karakter. Tegelijkertijd is de nabijheid van de mens van dien aard dat hetgeen hij of zij uitvoert, bezig houdt, bijdraagt aan die vervreemding. Daar waar bijvoorbeeld Parr vaak binnen de anderhalve meter ‘schiet’ is Salvans de observator die wikt en weegt. Als je de beelden ziet lijkt er ook een soort van tijdloosheid te ontstaan, een zekere ontkenning van de tijd. Perfect Day is als boek in eigen beheer verschenen.
Het is drie uur in de ochtend. In het schemerduister van de woonkamer lig ik te luisteren naar zijn ademhaling. Hij slaapt naast me in z’n reiswiegje, dat op de grond staat. Als ik vanaf mijn plek op de bank naar hem kijk zie ik hoe zijn hoofdje net boven de lakens uitsteekt. Een klein, kaal, rond koppie dat vredig ligt te slapen. Zijn ademhaling is snel, zoals dat gaat bij pasgeboren baby’s. Ik moet eraan wennen, bij elk kreuntje schrik ik wakker uit m’n lichte slaap. Acht weken oud is Berend nu, mijn kleinzoon. Boven in onze slaapkamer ligt mijn lief, alleen in ons eigen bed. Ze is herstellende van een forse burn-out en het leek ons beter dat ik beneden zou slapen. Zo’n kleintje heeft in het begin veel zorg en aandacht nodig en voor haar is slaap nu het allerbelangrijkste. Om half vier wordt het tijd om zijn flesje klaar te maken. In het donker schuifel ik door de kamer naar de baby-tas. Het splinternieuwe aankleedkussen ligt al klaar op tafel en de afgepaste hoeveelheid babymelk staat naast een pak luiers. Als het flesje klaar is en Berend een schone luier heeft, ligt hij op m’n arm stil te drinken. Z’n kleine hand komt net uit het mouwtje van het witte truitje. Het maakt een vuist alsof hij al z’n kracht verzamelt om zo goed mogelijk te drinken. Het is een klein mannetje, vijf weken te vroeg geboren, maar hard bezig om op gewicht te komen. Elke keer als ik naar hem kijk overvalt me dat gevoel van stille bewondering. Misschien is het de kwetsbaarheid van zo’n klein mensje of is het de ontmoeting met het begin van nieuw leven? Nee dit gaat verder. Nadat hij z’n flesje heeft leeggedronken hou ik hem nog even voor me. Hij past precies in m’n handen. Als ik z’n hoofdje ondersteun wrijft hij slaapdronken met zijn vuistje over z’n neus. Dan ineens gaan z’n ogen open. In het schemerdonker zoekt hij mijn gezicht. Ik weet dat hij me niet scherp kan zien, maar het moment is zo bijzonder. Voor het eerst voel ik de intimiteit, de band tussen mij en m’n kleinkind. Er vormt zich iets in m’n keel dat ik maar moeilijk kan wegslikken en ergens ontstaat een druppel die langs m’n wang naar beneden glijdt. Mijn kleinzoon en ik, het is prachtig, maar lastig om er woorden aan te geven.
De wereld is vanaf maart 2020 veranderd. Het dagelijkse leven wordt gedomineerd door een virus. De werkelijkheid is een pandemie, een theater waarvoor het virus het script schrijft. In dat theater speelt iedereen een rol. De beleidsmakers een andere dan bijvoorbeeld de horeca ondernemers.
Het virus is onzichtbaar. Hoogstens kunnen artsen, intensivsiten en microbiologen het onderscheiden. Maar iedereen ziet wel wat het uitricht. Onze samenleving is van de ene op de andere dag in bepaalde mate op slot. We zijn in mineur, bang voor de ziekte, het gevaar om op de IC geïntubeerd te moeten worden ligt op de loer. We zijn dan ook anders gaan leven. Handen schudden, zoenen en de aai over de bol hebben plaats gemaakt voor het groeten op afstand, buiginkjes of digitale zoommeetings.
Hoe lang het gaat duren weten we niet. Alle ogen zijn gericht op de wetenschap. Wanneer is er het vaccin. Nu medio juni lijken mensen anders om te gaan met de dreiging. Sommigen zijn het zat. De economie is in gevaar en onder dat mom lijkt de gezondheid niet meer op nummer één te staan. De vakantievloot komt weer op gang om het seizoen te redden. We kunnen weer vliegen. Men zegt dat vliegtuigen verrewegst het meest veilig zijn als het gaat over de virusbescherming in het openbaar vervoer. De vrije wereld lonkt en de mens wil zich bevrijden van het C-juk. Althans een groot aantal.
We gaan het zien of de anderhalve meter economie, met of zonder masker, een garantie voor de toekomst zal zijn.
Gisteren op een van mijn ‘klassiekers’ in Corona tijd Ulft-Anholt-Ulft, kwam ik hem tegen. Midden in het bos, ‘de kleine Christo’. Het kan bijna geen toeval zijn. In mijn jonge jaren was ik al weg van de kunstenaar die alles wilde inpakken wat groots was.
Het project ‘5600 Cubicmeter Package’ op de wereldvermaarde kunsttentoonstelling de Documenta IV (1968) in Kassel was zijn eerste project waarvan ik hoorde. Dat was ook de start van mijn bewondering voor zijn conceptuele kunstuitingen. Maar Christo (en zijn vrouw Jeanne-Claude) waren in mijn ogen ook wetenschappers. Kunst en toegepaste wetenschap vormden de basis voor hun geweldige projecten die jarenlange voorbereiding vergden en soms slechts een week te zien waren alvorens ze het ‘wereldtoneel’ weer verlieten.
Dat ik een enkele dag na zijn overlijden in het bos bij Anholt de kleine Christo ontdekte moet aan het toeval worden toegeschreven. Dit, in omvang, petieterig ‘kunstwerkje’ staat er al even. Mooi te wezen voor wie het wil zien en net als ik een verbinding legt met een niet bestaande bedoeling. Kunst bestaat bij gratie van de ratio; als eerbetoon aan de Christo’s.
[Christo Vladimirov Javacheff | Gabrovo 1935 – New York 31/05/2020]
Met arts-microbioloog Els Denie (36) loop ik door het laboratorium. Je hoort er het bonzen en schudden van de machines die menselijke sappen tot cijfers reduceren. Er heerst een ontspannen sfeer, die doet denken aan een houtwerkplaats, er staat nog net geen radio aan. Maar uiteraard zijn er geen timmermannen in stofjas, slechts laboranten in lange witte jassen die heen en weer schuifelen met reageerbuisjes.
Als Els vertelt kwispelt haar paardenstaart mee. Net als bij een hond is het makkelijk te zien waar zij vrolijk van wordt: praten. Het is mijn ouderwetse misvatting dat een microbioloog de godganse dag door een microscoop naar bacteriën tuurt. Haar werk bestaat voor het grootste deel uit overleggen.
‘Dit zijn voor ons heel interessante maar ook lastige tijden,’ zegt ze opgetogen. ‘Nou ja, het is fascinerend om te zien wat een ziektekiem nou eigenlijk doet.’ Ze verontschuldigt zich bijna. Dat lijkt me onnodig. Agenten zonder boeven zullen zich ook gaan vervelen. ‘Dit is waarom ik mijn vak koos. Hoe snel kun je schakelen bij nood? Dat is wat m’n werk maakt, maar wat nu ook zwaar is. Het is dubbel.’
Dat werk van een arts-microbioloog beslaat het proces van diagnostiek en preventie tot behandeling. ‘Je kijkt op basis van iemands klachten waar een ziektebeeld bij kan passen en welke testen je hiervoor moet inzetten. Ook hou je in de gaten of de testen die je op het laboratorium verricht een betrouwbare uitslag geven. Bij een besmettelijke ziekte kijk je wat voor maatregelen je treft op een afdeling, waar stel je quarantaine in? Wij hebben daarin een adviserende rol. Voor het hele ziekenhuis maak je een gezamenlijk plan. Van de beveiligers, receptionisten, verpleegkundigen, artsen tot de schoonmakers.’
‘Verschilt je werk erg van normaal?’
‘Dit virus ken je niet. Nu vraagt men: hoe gaat de toekomst eruit zien? Dooft de besmettelijkheid uit? Wordt het een seizoensgriep als influenza? Of moet je de risicogroepen blijven afschermen? Daarnaast is er het gebrek aan beschermingsmaterieel. Je moet creatief zijn in hoe het veilig blijft voor patiënt en medewerker. Los van covid-19 wil je voorkomen dat iemand besmet wordt in een ziekenhuis. Dat zijn basisregels.’
‘Heb je ook een ethische rol?
’Ja, maar we hoeven geen knopen door te hakken. Je hebt eigen waardes die je daarin meeneemt maar risico’s kun je nooit tot nul beperken. Wat erg speelt, en waar je een gevoel over kunt hebben, is dat er nu geen bezoek mag komen. Dat is pittig. De weging tussen omgeving en de patiënt. Als je bepaalde keuzes maakt die moeilijk zijn, is het essentieel om het waarom ervan te blijven uitleggen.’
‘Denk je na over mensen die nu een ‘offer’ brengen?’
‘Zeker, je wordt dokter om iedereen te helpen, maar ons vak brengt ook met zich mee dat je niet altijd elk individu kunt genezen. Voor dit virus bestaat er momenteel geen behandeling, je kunt enkel ondersteuning geven, zoals bijvoorbeeld zuurstof. Die worsteling is voor de mensen die aan het bed staan, of wanneer je als naaste thuis zit, nog veel groter.’
We lopen naar de corona-afdeling. Eindelijk, zou ik haast willen zeggen. Ik kom al weken in ziekenhuizen voor deze reportages maar ik ben niet eerder op deze afdeling geweest. Maar de werkelijkheid tempert mijn wilde fantasieën over zo’n afdeling: de receptioniste zit er achter plexiglas, op de grond ligt een afzetlint, er hangt een A4tje met ‘LET OP CORONA: personeel omkleden,’ en aan het eind van de gang lopen mensen gehuld in beschermingspakken, ze kijken me schichtig aan, je hoort hun pakken ritselen. Naast me staat een schaars gevulde kast met beschermingsmiddelen. Droog zegt de receptioniste: ‘We gaan weer ombouwen, Els.’ Dat is goed nieuws. Els legt uit dat het betekent dat er meer kamers voor regulieren patiënten vrij gemaakt kunnen worden. Het rode afzetlint zal naar achter schuiven. Het besmette gebied wordt kleiner. ‘Maar we weten nu ook hoe je snel opschaalt,’ zegt Els. Alles wordt berekend, voorzien en uitgedacht hier, maar als ze wegloopt kijk ik haar na en haar paardenstaart kwispelt speels in de lucht. Dit lijkt het enige oncontroleerbare aan haar te zijn.
Dit was de laatste coronakroniek van schrijver/columnist Jonah Falke in de Gelderlander. Deze kroniek verscheen op zaterdag 23 mei 2020.
Bijna overal waar ik kom ben ik een zelfverkozen buitenstaander. Iemand die vertrekt voor het té gezellig wordt. Toch heb ik een zwak voor kleine hotels en vliegvelden. In zo’n hotel is de portier vaak niet te beroerd om een praatje te maken en op een klein vliegveld lacht de douanebeambte nog weleens naar je. Vandaag bezocht ik het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en kwam ik erachter dat dit ook voor een klein ziekenhuis geldt: het blijkt geen fabriek te zijn en de patiënt geen nummer. Het is een plek waar het minder opvalt dat je een buitenstaander bent. Althans voor even.
Bij de ingang trof ik röntgenlaborant Moniek en ze keek me aan alsof ze me al heel lang verwachtte. Het was haar vrije dag maar ze had snel haar werkkleding aangetrokken, om zich van de patiënten of bezoekers te onderscheiden.
‘In een groot ziekenhuis is iedereen verantwoordelijk voor een klein onderdeel van het geheel. Het voordeel van het Koningin Beatrix Ziekenhuis is dat je van heel veel iets weet,’ zei Moniek. ‘We doen alles met dertig mensen op de röntgenafdeling, die breed inzetbaar zijn.’ Het klonk als een familiebedrijf. Toen ik vroeg hoe ze hier terecht kwam zei ze dan ook: ‘Een tante van mij werkte hier en zei: “Is dat ook niks voor jou?”’
Ter illustratie van het ‘familiebedrijf’-gevoel vertelde ze over een anesthesist van de OK die op de IC werd ingezet. ‘Dat lijkt lastig, IC-medewerkers weten wat ze aan elkaar hebben, maar zij zei: “Die sfeer daar is zo fijn, ook al werk ik er niet. Je bent zo ingewerkt en voelt echt de meerwaarde van dat je er staat.’ Over het algemeen zijn het rustige dagen voor Moniek. ‘We zitten op vijftig procent van onze ziekenhuiscapaciteit.’ Zoals altijd bestaat haar werk ook nu uit het maken van MRI- en CT-scans en het doen van borstonderzoek. ‘De wachttijd is korter omdat er minder patiënten naar het ziekenhuis komen. We kunnen daardoor sneller mensen helpen, dat is een klein gunstig bijeffect.’
Om een coronadiagnose te bevestigen moet er een foto gemaakt worden. ‘Dan hijs ik me in zo’n beschermingspak en ga ik er met het röntgenapparaat naartoe. Het enige hectisch moment is als de patiënt verslechterd, dan moet de patiënt opgehaald worden en maken we een scan. Alle gangen moeten dan vrij zijn in verband met het vervoer van de patiënt.’ Afstand houden lukt niet altijd tijdens het werk. ‘Als je reguliere patiënten ophaalt uit de wachtkamer zeggen ze: “Ik ga je geen hand geven, hoor.” Maar als je het onderzoek uitvoert laten ze het allemaal gebeuren. Soms moet ik ze even aanraken.’
Ik knikte en dacht: leven is je eraan overgeven, aangeraakt en misschien zelf vies worden. Voor de zekerheid vroeg ik of ze bang voor besmetting is. ‘Mijn eigen angst wordt minder, gewoner. Doordat je merkt dat je niet ziek wordt. Maar de angst om besmet te worden neemt toch ook af als je in een supermarkt komt?’
Ze stelde voor om me nog even de verbouwing van de röntgenafdeling te laten zien, die nu aan de gang is. We liepen om het ziekenhuis heen. In de verte hoorde je een cirkelzaag en piepte een vrachtwagen die achteruit reed. Straks komt hier een gebouw waar PET-scans plaats zullen vinden, vertelde ze luchtig: ‘Je bindt radioactieve stof aan een eiwit en waar een tumor zit wordt het eiwit meer ingebouwd. De scan kijkt waar die stof zit. Als je die radioactieve vloeistof krijgt ingediend, moet je vier uur stilliggen, daarom komen er kamertjes om de scanner heen waar mensen een bed krijgen.’ Zowel die scanner zelf als dat hij uit deze rommelige bouwplaats zal worden opgetrokken klonk futuristisch, maar Moniek leek zich nergens over te verbazen. Tot slot zei ze dat ze morgen weer een nachtdienst zou draaien: ‘Soms zit je hele nachten te wachten tot er iets gebeurt.’ Als Moniek zoiets zegt klinkt het wachten op het onheil haast aanlokkelijk. Ze maakte alles onspectaculair en dát vond ik bijzonder. Zoals het orkestje op de Titanic vrolijk en kalm doorspeelde alsof er niks aan de hand was terwijl er een ijsberg naderde.
We nemen plaats op een bankje tussen de mensen die op een taxi wachten. ‘Onze komst betekende vroeger altijd slecht nieuws, maar momenteel is dat anders,’ zegt Inge en Trudy knikt. Alle medewerkers prijzen de ongekende saamhorigheid op de werkvloer, maar nu zie ik die met eigen ogen: als zussen vullen verpleegkundig specialisten en palliatief medewerkers Inge en Trudy elkaar natuurlijk aan. In hun werk geven ze het einde een gezicht dat niet afschrikwekkend maar vriendelijk is.
‘Het is belangrijk dat we goed aangekondigd worden. Tegenwoordig zijn we het ondersteunend én palliatief team,’ zegt Trudy. ‘Dat heeft met de grilligheid van corona te maken. Soms krabbelt iemand op, en overlijd dan toch nog onverwachts. Of we zien herstel bij iemand die uitzichtloos ziek leek. We herkennen geen patronen.’
Nabestaanden zijn niet te vervangen, maar door de veiligheidsvoorschriften staan ze noodgedwongen het dichtst bij. ‘Maar we zijn erg begrensd,’ zegt Inge. ‘Beeldbellen is fijn maar dat is wat anders dan elkaar zien en niks hoeven te zeggen. Door al die bescherming hebben we alleen ogen om te communiceren, dat is allemaal inhumaan, maar binnen de grenzen doe je wat je kunt, dat is de uitdaging. Deze crisis geeft een nieuwe dynamiek en dat maakt ons vak interessant. Er ontstaat veel reuring, dat leidt ook naar nieuwe, mooie, ontwikkelingen.’
Trudy: ‘We zien bijzondere mensen en horen hun verhalen. Iedereen heeft een verhaal en daar staat geeft dat altijd betekenis. Er wordt ook veel gelachen met elkaar. Zelfspot is belangrijk. Ook bij patiënten. Dat legt de nadruk op het leven dat er nog is. Humor is een verpleegkundige interventie.’ Wat die ‘betekenis’ van aan het bed staan precies is, laat ik graag in het midden. Net als humor moet je het niet willen uitleggen. Je zou slechts kunnen zeggen dat leven een wrange grap is.
Inge begint breeduit te glimlachen als ik vraag waarom ze dit werk wilde doen. ‘Ik ben jong mijn moeder verloren, ik zag wat goede begeleiding doet, hoe je afscheid kán nemen. Als het sterven menswaardig gebeurt, dan gaan wij fijn naar huis.’ Toch blijft deze situatie ongekend. ‘Als het stof rond corona straks gedaald is dan zien we pas zien wat het echt gaat betekenen,’ zegt Trudy. ‘We krijgen een hele nieuwe generatie met een trauma. Het treft hele gezinnen, dat is ook anders nu. Eerder was iemand ziek en stonden de naasten nabij. Nu heb je nabestaanden die niet bij het sterven waren, of de angst van naasten als ze wel op bezoek mogen komen. Los van de IC, op de covid-afdeling krijgen mensen net zo’n trauma. Zoals we het in de maatschappij doen met alle regels, is echt nodig, soms denk ik weleens men zou moeten zien hoe verschrikkelijk deze ziekte is. Dan zou je de regels met gemak volhouden.’ Maar geleidt door angst worden ze niet. ‘Als je bang bent kun je hier niet werken. En dit is ons werk, dit is wat we heel goed kunnen,’ zegt Trudy.
Toch vermoedt ze wel een weerslag op de medewerkers: ‘Je moet met z’n allen op de been blijven. In de crisis kun je best denken, hop aanpakken, maar we zijn al vijf weken onderweg en dit duurt nog even. Naar de medewerkers in het ziekenhuis hebben wij ook een ondersteunende rol. Met dit collectieve trauma zullen we wat moeten maar nu staan we nog middenin de acute fase. Er gaan mensen vastlopen, dat kun je al aanvoelen.’ Ik vraag naar het gevaar van zorgverlening, dat je altijd anderen helpt maar jezelf vergeet. ‘De balans vind ik door thuis te komen, het erover te hebben met mijn lief, dat is genoeg,’ zegt Trudy en Inge vult aan: ‘Of met de kinderen spelen, hun vieze broek verschonen.’ Als we het ziekenhuis inlopen voor een foto spreekt een wachtende mevrouw Trudy aan. Ze buigt naar de vrouw en zegt: ‘Zo zien we elkaar weer. Zit je lekker in het zonnetje?’ ‘Ja, fijn voor ik op gehaald wordt.’ ‘Geniet ervan en we zien elkaar.’ ‘Ja,’ lacht de vrouw. ‘Dat zeker.’ Door wie ze opgehaald wordt en ze een naaste, patiënt of nabestaande is, blijft onduidelijk.
Inge kijkt in de lens en zegt glimlachend tegen de fotograaf ‘We doen het écht samen hier. Zet ons alsjeblieft niet als engelen of helden neer want dat zijn we niet.’
Tekst Jonah Falke | fotografie Peter van Tuijl
Dit artikel is verschenen als Cornakroniek in de Gelderlander van 7 mei 2020
Als we niet in C-tijd beland waren, was de expositie van het Oostgelders Fotografen Collectief vandaag in de sjieke kamer van café Schiller in Aalten van start gegaan. De tien leden van het OFC zouden allen op hun eigen wijze het thema ‘VRIJHEID’ verbeeld hebben. Helaas, veel is anders en dus nu even niet!
In december maakte ik in dit kader portretten van Bianca Pauline Buitenhuis nadat ik al eerder een artikel had geschreven in IN BEELD (magazine Fotobond) over haar geweldige fotografie. Voor wie wil kijken naar het werk van Bianca Pauline kan terecht op haar instagram-account. Geïnspireerd door haar werk én verhaal maakte en koos ik deze foto’s voor het thema ‘VRIJHEID’.