De wind in afgelopen week in drie minuten gevangen. De tijd doden of is het een ZEN bezigheid om hiernaar te kijken. Of gewoon stomvervelend. Wanneer heeft u voor het laatst iets stomvervelend gedaan, iets wat er eigenlijk niet toe doet? Het wordt pas iets als jij vindt dat het iets is.
Of is het gewoon een kwestie om jezelf in deze tijd tot rust te brengen en op de kleine dingen te letten. Dingen die je misschien niet feitelijk kunt zien maar wel allerlei andere dingen doen bewegen. Als ik gewoon naar het licht kijk, de beweging ervaar en een onnozel filmpje maak, kan ik zien dat de wereld nog steeds draait en beweegt. Ook in deze C-tijd.
Drie jaar geleden was ik rond deze tijd in Alicante. In een klein museum met moderne kunst trof ik een expositiewand met allemaal portretjes van vrouwen met een rood jurkje en een bijpassend sjaaltje. Het waren er zeker meer dan 200. De vrouwen leken op elkaar en toch ook weer niet. Er waren grote verschillen in haardracht, de huidtint, lipstick en uitdrukking. Vooral de uitdrukkingen spraken boekdelen. Het melancholische portret, maar ook vrolijk, uitbundig, ingetogen, verdrietig en daarnaast de slonzige uitdrukking en zelfs enkele dodelijk blikken van de ‘femmes fatales’. Ik ben de naam van de fotografe vergeten/kwijt, maar uiteindelijk bleek ze het allemaal zelf. Een prachtige reeks van iemand die naast de fotografie ook de kunst van het toneelspel verstaat. Als iemand weet welke fotografe ik bedoel, jou ik me aanbevolen.
Gisteren bij het surfen op zoek naar ‘fotografische kunst’ kwam ik een andere vrouw met een soortgelijke serie tegen.
Tomoko Sawada
Tomoko Sawada [geboren in 1977] is een Japanse hedendaagse fotograaf en performancekunstenaar. Haar eerste expositie had ze toen ze 20 was. Inmiddels exposeert ze ook in Europa en Amerika en staat ze internationaal echt op doorbreken.
In deze serie toont ze de (formele) foto’s die Japanse studenten maken na hun afstuderen. Het zijn portretten die ze gebruiken bij hun cv om na de studie ergens aan de slag te kunnen. In de serie maakt ze gebruik van de ‘conventies of afspraken’ die hiervoor gelden zoals kleding, neutrale gezichtsuitdrukkingen en kleding. Bovendien hanteert ze een nagenoeg vaste fotografische uitvoering die een parallel vertoont met foto’s uit de zogenaamde ‘pasfoto-hokjes’. De grote verandering zit vooral in haar kapsel, make-up en vooral gezichtsuitdrukkingen. Daarmee lijkt ze ook een statement te maken naar al die managers en personeelsfunctionarissen die de ‘pasfoto’ als uniek beeld zien om iemand wel of niet uit te nodigen voor een sollicitatiegesprek.
Nog even iets meer over portretten
PORTRETTEN in verschillende maten en soorten
Ik onderscheid drie soorten portretten. Populair het ‘kale’ portret, het ‘aangeklede’ portret en het ‘bedachte’ portret. Schiet nu niet meteen in een modellenstress, want het heeft niets van doen met bloot of niet bloot.
het kale portret
Het kale portret zie ik als het portret waarbij iemands wezen zichtbaar wordt gemaakt. Een mens is een complex wezen en naar mijn idee kun je never nooit in één enkel plaatje vangen. Dus iemands wezen, het zijn, is veel te groot voor het kale portret. Een kenmerk van iemand of iemands stemming of gemoedsrust kan wel. Zoiets als .. Piet komt enigszins bedachtzaam over op die foto of kijk die oogopslag verraadt een zekere alertheid. Het kale portret vertelt iets over iemand zonder dat er een specifieke context wordt gegeven.
het aangeklede portret
Anders wordt het met het aangeklede portret. Daarin speelt de omgeving waarin de persoon is gefotografeerd ook een rol. Is het in een studio met attributen dan noem ik dat ook ‘aangekleed’. De context van de foto wordt mede bepaald door de omgeving. De man in een biljartzaal van verzorgingshuis, de dame achter de toonbank van een bloemenwinkel of de foto van de man in het buitengebied met twee vliegtuigjes uit een bouwpakket. Misschien herken je in de laatste beschrijving wel de ‘on-the-road-foto’ van de documentaire fotograaf Alec Soth.
Deze foto is een van de tweeënvijftig afbeeldingen uit het boek Sleeping by the Mississippi uit 2004 van Alec Soth. De kenmerkende foto van de serie toont Charles, een bebaarde man met bril en overall, tegen een winterse achtergrond op het platteland van Minnesota. In elke hand houdt hij een modelvliegtuig vast. Soth, geboren in Minnesota, vond Charles en alle andere onderwerpen in het boek terwijl hij tussen 1999 en 2002 langs de rivier de Mississippi reisde tijdens verschillende roadtrips. Met behulp van een grootformaatcamera met negatieven van acht bij tien nam hij de tijd om de camera op te zetten. de camera en fotografeer de ontmoete vreemden, waardoor beelden ontstaan die rustig en weloverwogen lijken met onberispelijke details, maar toch ook enigszins dromerig. De serie presenteert fotografie als een bevrijdende, verkwikkende en ongecensureerde activiteit.
het bedachte portret
Tenslotte de bedachte foto. Het is de portret foto van de fotograaf zelf. De fotograaf wil iets tot uitdrukking brengen, iets vertellen en daarvoor maakt hij/zij gebruik van het portret. Het is de enscenering van het portret door de fotograaf geregisseerd. Van schaterende vrouwen tot snotterende mannen en van verdrietig kijkende pubers tot de fel begeerde oude vrijster. Let wel het zijn zomaar wat voorbeelden die laten zien dat de fotograaf een doel heeft en anderen vraagt om dat voor hem/haar uit te beelden. De mode fotografie, zeker de klassieke, was niets anders. En ja, natuurlijk kan met het bedachte portret ook gewerkt worden met attributen of speelt de omgeving mede een rol als het gaat over de context van het beeld. Een aantal jaar geleden zag ik een serie van de Amsterdamse fotograaf Govert de Roos. De Roos bekend vanwege zijn popfotografie en portretreeksen van bekende artiesten maakt een serie met bekende Nederlanders, allemaal verdrietig enkele huilend misschien moet je het wel jankend noemen. Waren ze allemaal echt zo verdrietig of was het fotograaf de Roos die iets tot uitdrukking wilde brengen. De reeks was een mooi voorbeeld van ‘bedachte’ portretten.
O ja, als je nu denkt dat deze driedeling gewoon lekker helder is, dan kom je bedrogen uit. In de fotografie is alles duidelijk en helder totdat je denkt dat je het begrijpt. Dan maakt begrip plaats voor twijfel. Zoiets bedoelde Diana Arbus misschien wel met de quotes ‘een foto is een geheim over een geheim, hoe meer het je vertelt, hoe minder je weet’ of ‘het belangrijkste om te weten is dat je het nooit weet’.
In deze tijd probeer ik dagelijks ongeveer 6 km te wandelen of 25 km te fietsen in mijn directe omgeving. Gisteren op ‘Woningsdag’ kwam ik dit paartje langs de Strang tegen. Ik kon het niet laten ze te vragen of ik een kiekje mocht maken. Corona-koffie, zo van deze tijd!
Aan het eind van de middagpauze komen er dokters en zusters al pratend uit de natuur rondom het ziekenhuis. Een dokter heeft een verrekijker in zijn hand en zegt: ‘Er valt genoeg te spotten hier.’
Ook de kleine maar kwieke ergotherapeut Marion is een vogelliefhebber. Met haar Wijchens accent zegt ze: ‘Laatst zat er een specht in mijn tuin, toen was mijn dag weer goed. Kom je mee? De pruimenboom in onze ergotherapie-tuin staat in bloei.’ Ik volg gedwee. De pruimenboom is jong en er valt geen pruim in te bespeuren. Marion demonstreert een aangepaste bezem, met een gebogen steel, om je schouders te ontlasten. ‘Ik heb hem zelf ook.’ Ze is zo enthousiast, noemt meermaals de prijs, dat ik me sterk afvraag of ze aandelen in het bedrijf heeft.
Ze vertelt dat haar werk bestaat uit het aanbieden van hulp, aanpassingen of trainingen bij alle dagelijkse handelingen. ‘De meeste mensen beginnen te huilen bij de intake. We vragen: wat lukt niet en wat is belangrijk voor je? Bij mij gaat functionaliteit boven alles. Ik heb het mooiste werk van de wereld. 80% bestaat uit poliklinische behandelingen, maar dat mag al weken niet. We doen nu zoveel mogelijk telefonisch. Maar als dit straks afgelopen is, gaan we met volle vaart vooruit.’
Marion’s werk mag dan het maakbaarheidsideaal belichamen, zo kijkt ze niet tegen het leven aan. Haar menselijke tegenstrijdigheden doen me deugd. Ze zegt: ‘Persoonlijk denk ik dat corona voor sommigen misschien ook positief kan uitvallen. We leven in een tijd leven waar alles maar kan. Nu worden we teruggeworpen en zien we dat het ook zijn einde heeft en je moet nagaan of alles wel zo maakbaar is als gedacht.’
‘Is het makkelijker voor jou omdat je meer geconfronteerd wordt met verval?’
‘Nee, dat is persoonlijk. Ik ben heel fatalistisch. Ik denk als het mijn tijd is, dan ga ik.’ Ze zegt het vrolijk. ‘Ik reis heel graag maar of mijn vliegtuig nou neerstort of dat iemand de macht over het stuur verliest en me aanrijdt? Vandaag is er ook weer een mevrouw die gewoon op straat liep binnengebracht. Hoeveel mensen worden niet aangereden? Of toen dat vliegtuig in de Bijlmerflat vloog? Dan denk je dat je veilig thuiszit.’
‘Het is nergens veilig?’
‘Als het je tijd is, ga je.’
‘Ben je religieus?
‘Misschien, ik geloof wel in iets basaals als een god of een energie. Ik geniet gewoon in de tussentijd, zolang het kan. Ik was jong toen mijn moeder overleed. En door het werken in een verpleeghuis leerde ik dat mensen vaak denken: na mijn pensioen ga ik leven, maar dat haalden ze niet.’
Zij die het noodlot kunnen omarmen komen doorgaans vrijer, zo dan niet gelukkiger over, dan die zich krampachtig proberen te wapenen. Het is dezelfde vrijheid als [die van] alcoholisten die slordig met hun tijd en gezondheid omgaan in cafés, of de blinde zekerheid van gelovigen. In Knack schreef Saskia de Coster in een essay: ‘Wij vertrouwen ons lot niet meer toe aan een god of de goden die zullen beslissen of wij mogen leven of niet, maar wij willen zelf zo resoluut en daadkrachtig verzet bieden tegen het virus. In onze reacties zijn we sterk gedreven door controledwang en de keerzijde daarvan, angst voor het verlies van controle.’
Van die angst heeft Marion weinig last. Ze hoop dat alles snel weer opengaat. ‘We moeten toch immuun worden.’ Bovendien heeft ze veel reizen gepland. ‘De hele wereld trekt mij. Thuis ben ik heel knieperig: ik rij een oude auto en kleren boeien me niet, maar op reis heb ik dat niet. Door te reizen leer je Nederland ook beter waarderen. Sommige mensen lopen te zeuren over alle regels hier, maar de staat zorgt voor ons.’
Ironisch genoeg gaat haar eerstvolgende reis naar Columbia, waar onlangs ‘voedselrellen’ uitbraken omdat toezegde voedselpakketten niet arriveerden en in een gevangenis vielen er 23 doden door onrust.
Tegen het noodlot kun je je niet beschermen maar de staat lijkt in de tussentijd een poging te doen om zijn burgers het gevoel van veilig te bieden, in dit deel van de wereld althans. Zonder cynisme wens ik haar veel plezier in Colombia en dan laat ik deze jaloersmakend vrolijke fatalist achter in Winterswijk bij de bloeiende pruimenboom.
door Jonah Falke | verschenen in de Gelderlander 27 april 2020
Want op die datum kreeg ik een mailtje van Linda. Ze schreef: “Zojuist kwam ik op je website terecht en ik ben erg enthousiast om een samenwerking te starten. Wat een prachtige site heb je!”. Linda is Linda van de Fotofabriek, een van de vele online Fotoservices die Nederland rijk is. Ze stelde me voor om een hardcover fotoboek te maken en daarover, als een soort van tegenprestatie, in een blog te rapporteren. Ik schreef haar terug dat ik sinds een jaar of drie mijn kleine-oplage-fotoboeken naar volle tevredenheid laat drukken bij Drukwerknodig. Fotofabriek en Drukwerknodig zijn ‘afdelingen’ van drukkerij Russellprint. Overigens valt daar ook de afdeling Studentendrukwerk onder, waar de vele studenten in Groningen, de thuisbasis van Russellprint, hun scripties laten drukken.
Ik heb Linda een mailtje teruggestuurd dat ik een gratis fotoboek niet aan mijn deur voorbij kon laten gaan onder voorwaarde van mijn onafhankelijkheid in het te geven oordeel.
Gisteren viel het boek door mijn brievenbus. Hardcover glanzende omslag, in het formaat A4 liggend met een binnenwerk van 24 pagina’s mat papier en aan het begin en het einde van het boek zwarte schutbladen. Precies zoals ik het had aangevraagd waarbij het mat papier, ook wat dikker dan het standaardpapier, en de zwarte schutbladen opties zijn. Bij de bestelling van een boek kun je voor verschillende extra’s kiezen een dus aanpassen aan je persoonlijke voorkeur.
Het aanleveren van het boek kan door het uploaden van een Pdf-bestand of door gebruik te maken van het softwarepakket van de Fotofabriek. Ik maak nogal wat boeken, voor mezelf en anderen, en werk daarbij met het opmaakprogramma Adobe InDesign. Ook dit boek heb ik daarmee opgemaakt, maar vanwege de test heb ik ook een aantal pagina’s opgemaakt met het softwarepakket van de Fotofabriek. Dat is een gebruikersvriendelijk programma waarin alle gangbare boekontwerpen toegepast kunnen worden. Vergelijkbaar met de softwarepakketten van andere fotoboekdrukkers zoals o.a. Blurb, Albelli of CEWE.
Het boek ligt voor me. Het valt op dat het boek prima openklapt. Het is slim gebonden, zelfs zo’n redelijk dun boekje met 24 pagina’s ligt bijna vlak. Ik kan het gemakkelijk vlak duwen zonder dat het stuk gaat. Natuurlijk is het geen vlakliggend fotoboek (overigens kunnen ze die wel leveren) die vaak gemaakt worden als er (veel) spreads in staan.
Over het papier ben ik erg te spreken. De foto’s hebben een mooie matte uitstraling en dat geldt ook voor de door mij gekozen de witte rand eromheen. De scherpte van het beeld is echt heel goed. Bij veel fotoboeken zie ik dat vaak de rode kleurtoon overheerst of dat ‘de digitale’ verzadiging te veel is. Maar in dit boek vind ik de kleuren uitstekend!
Mijn algemene oordeel is dat de Fotofabriek mij een kwalitatief goed fotoboek heeft geleverd. Goede bindwijze en prima drukwerk waarin de scherpte optimaal is en natuurgetrouwe kleuren. Fotofabriek hanteert een prijsstelling die zeker kan concurreren met andere fotoboekleveranciers (ik heb drie andere vergeleken met Fotofabriek).
Nu, in een tijd van meer binnen zitten, en social distancing vanwege de coronacrisis, heb ik een aantal oude ‘harddisks’ op mijn PC aangesloten. Ik heb naar werk gezocht uit de periode van pakweg 2009 tot 2017. Foto’s van toen, met een glimp van het leven nu.
Als fotograaf ben ik gek op momenten uit de werkelijkheid die mij, -en hopelijk ook anderen-, verbinden met datgene wat er feitelijk is maar ook met de mentale betekenis die je eraan kunt geven. Een waarneming is niet absoluut, niet op het moment van de opname, maar zeker niet na een aantal jaren. Dat was ook wel de charme van een deel van mijn archief doorspitten. Opnieuw beelden in een boek plaatsen die mezelf en wellicht anderen weer inspireren om een nieuwe, eigen of andere betekenis te geven aan de ‘oude’ werkelijkheid.
Op de verlaten parkeerplaats voor het ziekenhuis is een helikopterlandingsbaan geïmproviseerd. Midden op die landingsbaan wacht longarts Frank Hermens me op. Ik heb net gerookt, ik hoop dat hij mijn adem niet ruikt. De lucht is strak blauw, vrij van vliegtuigstrepen en er is geen helikopter in aantocht. Een stel bewakers maakt een praatje met ons en slentert weer weg. Slechts een enkeling loopt naar de huisartsenpost en komt buiten met een doosje medicijnen. Eén van de bezoeker draagt klompen, een ander vind het nodig om onverstaanbare klanken te schreeuwen. Het galmt kort over het lege terrein en dan keert de rust weer terug.
Frank draagt vrijetijdskleding en eet een appel. Zijn dagen zijn lang en de nachten kort maar dat staat zijn optimisme niet in de weg. ‘Ik ben net naar de kapper geweest,’ zegt hij al strijkend over zijn schedel. ‘Heeft mijn dochter van acht met een tondeuse gedaan. Is het wat?’ Maar dan serieuzer: ‘Ik wil je een positief verhaal vertellen. Als arts leer je om je niks van de waan van de dag aan te trekken, dat doet geen van mijn collega’s, al die praatprogramma’s vol professoren en deskundigen? Teveel meningen en teveel belangen. Voor mij geldt alleen de dagelijkse realiteit van de werkvloer. De patiënt.’ Hij gelooft in de wijsheid van de beroepspraktijk, en daar sluit ik me volledig bij aan. Theorie is leuk maar uiteindelijk gaat het om de praktijk.
‘Als artsen hebben we zoveel geleerd in deze periode, dingen waar je vroeger over zou vergaderen. Razendsnel wordt er kennis gedeeld onder doctoren van alle ziekenhuizen. Met vroeger bedoel ik drie weken geleden hè? Corona presenteert zich heel anders dan we gewend zijn van andere virusinfecties. Mensen hebben een enorm zuurstoftekort, zonder dat ze het zelf doorhebben, heel vreemd. De snelheid waarmee bepaalde dingen kunnen veranderen nu, die hoop ik echt mee te kunnen nemen naar de toekomst. Alles wordt efficiënt en de samenhorigheid op de werkvloer is gigantisch.’
De vrouw van Frank werkt ook in het ziekenhuis maar hun kinderen gaan niet naar de kinderopvang. ‘Dan zit mijn dochtertje ochtend ’s netjes aan tafel met haar paardenstaart en zegt: eerst ga ik een uur rekenen, en dan neem ik een kwartier pauze en dan ga ik weer verder. Wauw. Ze snapt de situatie niet helemaal natuurlijk, maar ook zij helpt ons zo goed mogelijk. Dat vind ik ontroerend. Maar het gebeurt ook dat als ik bij de patiënten aan het bed sta, ze me 20 keer belt, ik me omkleed en haar terugbel. Huilend vertelde ze laatst dat er een vaas was omgevallen, en dat er overal glas en water lag en dat de hond erbij stond. Dat ruim ik dan later wel op.’ Ontroering maakt bij Frank snel plaats voor opgewektheid. Misschien doet hij in zijn werk niet anders. Hij neemt de laatste hap van de appel en praat met het klokhuis in zijn hand.
Frank zou me graag meenemen de corona-afdeling op en een beschermingspak laten aantrekken, om me aan ‘de echte helden,’ de verpleegkundigen, voor te stellen, maar het ziekenhuisbeleid is streng. Aan de fotograaf stelt hij voor om de verpleegkundigen voor een raam te laten staan van de afdeling. Hij belt een verpleegkundige en zegt: ‘Kan dat? Dit is een bevel van de dokter,’ waarna hij naar mij knipoogt. Braaf verschijnen ze een voor een voor het raam en zwaaien naar ons. ‘Het zijn allemaal schatten. Een van hen is palliatief verpleegkundige. Ze doet er alles aan om het aangenaam te maken voor de mensen die snel zullen sterven. Je kunt het zo gek niet bedenken wat er geregeld kan worden als laatste wens: een hond aan het bed, of een priester. En toen er een moslim wilde bidden hielp ze zoeken naar het Oosten op haar telefoon.’
Tot slot vraag ik hem naar de secundaire slachtoffers, de mensen die thuiszitten, ziek en daarom bang zijn of verzuipen in schulden. ‘Ik ben blij dat mensen alvast over de toekomst nadenken, maar daar kom ik nu niet aan toe.’
Dan kijkt hij op zijn horloge en zegt te moeten gaan. Met opgeheven kin loopt Frank het parkeerterrein af en gooit het klokhuis soepel in een lege stalen prullenbak. Het galmt, en ik realiseer me dat iemands optimisme verpletterender kan zijn dan ellende.
Deze 5e coronakroniek van schrijver / kunstenaar Jonah Falke verscheen maandag 20 april in de Gelderlander.
Nog ver voordat ons trof wat ons treft had ik een aardig appartementje in Alicante geboekt om daar tijdens de Goede Week te zijn. Begin maart kriebelde het nog maar een goede week later was dat snel passé en was de trip geannuleerd.
Sindsdien treft ons het intelligent thuisblijven met af en toe een frisse neus. Ik wandel of fiets dagelijks wat in de buurt. Enkele weken geleden trotseerde ik nog de Duitse grens en maakte ik uitstapjes naar Emmerich en Wezel.
Nu is de reikwijdte letterlijk verder ingeperkt tot slechts een straal van pakweg 8 kilometers. Dus ik beweeg me al een poosje op de diagonaal van de leegte.
de diagonaal van de leegte
De diagonaal van de leegte is een complex element. In een veelhoek kun je afhankelijk van het aantal hoekpunten twee of meer diagonalen trekken. In bijvoorbeeld een rechthoek of vierhoek twee, maar in een tienhoek al 35 en als we er echt een schepje bovenop doen -in bijvoorbeeld een honderdhoek- dan heb er al bijna vijfduizend. De veelhoek die bijna overgaat in de cirkel zijn er bijna oneindig veel diagonalen. Maar ‘op-het-moment’ dat de veelhoek een cirkel wordt is er geen enkele diagonaal meer. Daar waar oneindig en nul naast elkaar bestaan is er leegte.
Ook nu in deze tijd lijken uitersten naast elkaar te bestaan. Virologen werken zich te pletter om het virus te doorgronden, de artsen en verpleegkundigen om het verschil te maken tussen leven en niet-leven en wij houden afstand van anderhalve meter van anderen, zelfs van onze buren en familieleden. Ik maak nu foto’s die weinig van doen hebben met de fotografie die ik normaliter ‘bedrijf’ maar veel meer van doen hebben met het fenomeen van de leegte. De stilte van het landschap, het voelen van het licht of het tastbaar maken van een schaduw. Rondom het huis in het oneindige van de leegte, maar ook daar voel ik me wel bij. Hopelijk gaat het u en de uwen in deze vreemde tijd nog steeds goed! Dat wens ik u in ieder geval van harte toe!
Reijnders zegt dat hij tot ‘loopjongen’ is verworden. Sommige mensen worden nooit ‘oud.’ Reijnders heeft iets jongensachtigs als hij spreekt. ‘De ene helft van de medewerkers werkt keihard, zij hebben verstand van corona, wij doen wat we kunnen om ze te ontzien.’
We staan bij de ingang van de spoedeisende hulp naast een partytent. Het is een triage-tent geworden waar de covid-verdachten zich melden. Een bewaker houdt een oogje in het zeil, verpleegkundigen in beschermende kleding lopen af en aan. ‘Een soldaat vecht en ik zorg,’ zegt chirurg en oncoloog Koen Reijnders opgewekt. ‘Ik denk er niet over na. Dat is iets natuurlijks.’
We gaan het ziekenhuis in. ‘Er is geen dronkenlap met een gat in z’n kop nu. Die bestaan niet meer en dat is heel raar hoor,’ zegt hij zacht en verwonderd. Dan begint hij te lachen. ‘Het mooie van dit alles is dat het niet over concurrentie gaat. Iedereen doet een stap terug of opzij, dat creëert samenhorigheid. Je komt er weer achter waarom je dit werk wilde doen.’
De gangen zijn verlaten maar achter de deuren, die met afzetlint zijn beplakt, gebeurt het allemaal. De onheilspellende stilte in het oog van een orkaan. ‘Dit is mijn poli, normaal zit het hier helemaal vol.’ Er is niemand. Ik vraag hoe lang die stilte nog kan duren. ‘Uiteindelijk is corona een ziekte waar 90% van de mensen bijna geen last van heeft. Van de mensen die ernstig ziek worden overleeft de helft het niet. Voor een relatief kleine groep mensen zet je de hele wereld stil. Terwijl de secundaire patiënten langzaam allemaal slechter worden. Denk aan vaat of kanker patiënten. Als je niet vastloopt op je ziekte, moet je drie maanden wachten, en daar word je heel zenuwachtig van. Ik ben de hele dag aan het bellen met patiënten om ze gerust te stellen. Gelukkig kan ik nog borst en darmkanker operaties uitvoeren, maar dat is het dan ook. Op een gegeven moment gaan mensen het niet meer accepteren, zowel patiënten als professionals.’
We lopen verder en komen snel tot de kern van zijn beroep: ‘De politiek zegt: “Wie moet dan beslissen wie er wel of niet behandeld wordt?” Ik kan u vertellen, dat is mijn werk. Ik voer wekelijks zulke gesprekken. Dat is niet omdat wij God spelen maar omdat wij rationeel willen zijn in wat je iemand nog wilt aandoen. Als een behandeling niet baat, moet je hem niet uitvoeren. Ik ben gek op dat systeem en valse hoop haat ik. Dat klinkt misschien hard, maar zo bedoel ik het vooral niet. Ik ben dit gaan doen omdat ik hou van mensen, maar juist omdat je van ze houdt moet je tegen een ernstig zieke vrouw van negentig kunnen zeggen: geef uw familie een knuffel en ga lekker naar huis, want deze behandeling is een brug te ver voor u. Het gaat om zelfbeschikking en compassie. Maar ik denk dat we net onder zo’n piek door zullen zeilen. Maar wie ben ik,’ zegt hij lachend. ‘Een domme chirurg. Het is mijn wens.’
In een lege gang doemt er een meisje van een jaar of zes op. Ze heeft vuurrood haar en kijkt verloren. Maar ze is niet verdwaald, om de hoek zit haar vader. Reijnders groet ze glimlachend en loopt dan verder.
In een kantoortje tref ik een collega van Reijnders, chirurg Ton van Engelenburg. We spreken verder over de gevolgen voor secundaire patiënten. Hij zegt: ‘Ik ben net een bezig geweest met het inroosteren van een jonge patiënt. Hij heeft een tia gehad en moet een halsslagader-operatie hebben, die kon er niet in, want de patiënt moet daarna naar de IC. Maar als we die niet doen, krijgt hij straks een beroerte, dat wil je niet. Gelukkig kon hij toch geopereerd worden; er was nog één plek vrij op de IC.’
Op weg naar de uitgang vraag ik Reijnders wat hij zo mooi vind aan zijn werk: ‘Je moet niet overdrijven, meehuilen, maar wel laten zien dat het je echt wat doet, anders zit je in de verkeerde business. Waarom krijgt de ene iets wel en de andere het niet? Dat is veelal pech. En zulke mensen wil ik verzorgen.’
De relativering en rust die ik hoopte aan te treffen, vond ik. Dit ziekenhuis is dé plek voor medemenselijkheid maar het is geen plaats van valse hoop. De mensheid is niet te redden, maar de mens an sich soms wel voor een tijdje.
Dit artikel verscheen 14 april in de Gelderlander.
Diary of a pandemic was de titel van de Magnum-nieuwsbrief van eind maart. Verschillende fotografen uit de ‘Magnumstal’ hebben, zeer recent, beelden gemaakt naar aanleiding van de pandemie die de wereld in zijn greep heeft. Als je de grote verscheidenheid aan foto’s en vooral ook de persoonlijke vertaling van de pandemie wilt bekijken klik dan hier. Je komt op de desbetreffende site.
Van een aantal fotografen en fotovrienden krijg ik foto’s toegestuurd die te maken hebben met de huidige situatie. Soms heel feitelijk maar ook beelden die meer symbolisch en verwijzend zijn. We kijken steeds meer in de nabijheid van het dagelijkse. De sociale afstand verkleint zich letterlijk tot het eigen huis, de tuin of in de drie/vier kilometer actieradius voor de dagelijkse wandeling. Afgelopen zondag maakte ik foto’s van het vroege licht in onze kamer. Light inside oudside.
Zoals de
gelovige naar Lourdes gaat en hoopt op wonderen, zo kijkt de hele wereld nu
naar de intensive care. In een vrijstaand huis langs een landweggetje in
Dinxperlo woont zo’n nieuwe heilige. Paulien is IC-medewerker van het
Slingeland ziekenhuis in Doetinchem. Ze heeft een schaarse vrije dag in deze twee
weken. Voor het eerst sinds de halve wereld in lockdown verkeert, regent het in
Nederland.
Een
onbevreesde vrouw met kort haar en een opgewonden hond wachten me op. Ik had
verwacht dat ze striemen van een beveiligingsbril en mondkapje in haar gezicht
zou hebben, maar ze zegt: ‘Die verdwijnen binnen een paar uur.’ Wanneer Paulien
thuiskomt en de tv aanzet wordt er over haar werk gepraat. Ze ziet zichzelf
niet als een wonder of heilige en dat siert haar. ‘Ik weet al heel lang dat ik
belangrijk en heel verantwoordelijk werk doe. Nu ziet de hele wereld dat. Als
ik een fout maak, kan dat zo cruciaal zijn, dat een patiënt overlijdt.’
Zuchtend slaat ze haar ene been over het andere en zegt dat de corona IC tien keer zwaarder is dan de normale. ‘Je bent soms met weinig IC-verpleegkundigen die de eindverantwoordelijkheid hebben en je laat je collega’s ook niet in de steek. En die buddy’s (assistenten die van andere afdelingen komen om te helpen) zijn geweldig maar uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid niet bij hen. Als ik er aan het werk bent sta ik altijd ‘aan’.’ Het is niet zo dat mensen rustig aan de beademing liggen. Constant kijk je of ze geen extra medicatie of andere zorg nodig hebben. Als je met een iemand bezig bent piepen er ondertussen ook apparaten bij de anderen en hoop je maar dat het goed gaat.’
Zonder genoeg IC-medewerkers gaat verder opschalen van bedden niet. ‘Collega’s zijn soms gewoon opgelucht dat aan het eind van een dienst alles goed is gegaan, want het gevoel de controle kwijt te raken is erg naar. IC-medewerkers zijn controlefreaks. Heel gestructureerd werken we lijstjes af. Ik moet er niet aan denken dat ik nog meer mensen tegelijk moet verzorgen. Je kunt momenteel niet terugvallen op je routine.’ Paulien vindt het van groot belang dat er, los van deze crisis, gesprekken gevoerd worden met familie, onder welke omstandigheden iemand nog behandeld wil worden op een IC.
Ik kijk goed
naar haar ogen. Vanwege alle beschermde kleding is dat het enige wat
coronapatiënten van haar zien op de IC. ‘Een patiënte keek me met doodangst aan
voor we haar inslaap brachten, ik kon niet garanderen dat we haar zouden
redden, slechts dat we ons best zouden doen. Normaal laten we er familie bij om
afscheid te nemen voor het geval dat, maar dat mag nu niet.’ Ze klinkt
machteloos. Dat de ogen de weg naar de ziel zijn, lijkt een leugen: ook met
ogen is het behelpen. Haar collega’s en ‘buddy’s’ herkent zij niet aan hun
ogen. ‘Daarom schrijven we onze naam op onze muts.’
Ik vraag of
ze zich goed houdt. ‘Nog wel, maar toen ik laatst op de normale IC werkte, was
dat gewoon een opluchting, en voor het eerst droom ik over mijn werk. Ook log
ik thuis in om te kijken hoe het met mijn patiënten gaat. Moet ik eigenlijk
niet doen. Er word wel psychologische hulp geboden door het ziekenhuis, maar
gelukkig heb ik een man en kinderen, maar als je alleenstaand bent is dat
misschien anders.’
Toch doet
het Santiz (SKB en het Slingeland) het erg goed. ‘De eerste patiënt van
Nederland is bij ons van de beademing gekomen en daarna zijn er nog enkelen
gevolgd, sommigen zijn zelfs alweer thuis.’ En met die woorden breekt ook
letterlijk de zon door buiten. Misschien is Paulien toch écht een heilige.
We gaan de
tuin in en ze speelt met haar hond. Pauliens achtertuin grenst aan het
hoofdveld van voetbalclub SV Dinxperlo. Vroeger landde er vaak ballen op haar
terras en keek haar man soms door de heg naar het amateurvoetbal, vertelt ze
lachend.
Voetbalgod Johan Cruijff zei eens: “Als je sneller wilt spelen kun je wel harder lopen maar in wezen bepaalt de bal de snelheid van het spel.” Het mensenleven lijkt de bal en Pauliens werk het spel. Momenteel wordt er niet gevoetbald in Dinxperlo, maar morgen staat Paulien wel weer op de IC.
Dit artikel verscheen maandag 6 april in de Gelderlander
Ik vraag me af in hoeverre het model dat het RIVM hanteert het meest optimaal is. Natuurlijk wil ik net als alle anderen dat er snel een eind komt aan de nog steeds stijgende lijn van opnames van zieke mensen en sterfgevallen. De feiten liegen niet; een model zou een redelijk voorspellend karakter moeten hebben met een geringe foutmarge. Dat voorspellende karakter is echt nodig om onze samenleving te ‘wapenen’ en in te kunnen spelen op de behoefte van morgen. Soms raak ik verdwaasd en vind ik het ongeloofwaardig en twijfel ik sterk aan modellen. Vooral als ’s avond de deskundigen in talkshows over elkaar heen vallen en mijn idee over betrouwbaar vertroebelt. Virologen zijn geen wiskundigen maar naar ik aanneem zijn er talloze wiskundigen en econometristen ook bij het RIVM met deze materie bezig. En toch, als ik dan weer de nieuwe cijfers -dagkoersen-, hoor dan twijfel ik weer volop. Soms is het meer dan twijfel. Bijvoorbeeld op het moment dat de ‘ligduur van patiënten’ in ‘onze RIVM modellen’ uitgaan van al lang achterhaalde cijfers. Misschien zouden andere deskundigen, -wiskundigen-, uit de wereld van de verzekeringen of pretparken eens naar de modellen kunnen kijken. Tenslotte verschilt het model voor de wachttijden voor Joris en de Draak of de Baron in beginsel niet zo heel veel met waar het hier over gaat. Maar misschien word ik nu te simplistisch. Het duurt zolang het duurt, zei mijn schoondochter gisteren. Maar waar ik me weer een stuk beter door zou voelen is iets van een model waardoor er nog nadrukkelijker ingespeeld kan worden op wat morgen en overmorgen nodig is. Overigens, mijn morgen is gevuld met enkele foto’s bij de spoedopname van het ziekenhuis en van een IC-verpleegkundige die even een dag niet hoeft te werken en kan ‘bijtanken’. Jonah Falke schrijft daarover in de zaterdagkrant. Kanjers die medici en anderen die zorgt dat de BV Nederland uit de crisis komt. Hopelijk snel én gezond!
En voor u, doe geen gekke dingen, blijf allemaal thuis, lees je boek, spit je archief nog eens door. En wandel of fiets op afstand als je toch even buitengaats wilt en blijf vooral gezond, Allemaal!
Hij is er kapot van en dat is ook niet zo gek. Een week geleden was z’n broer plotseling overleden. ‘Het was een verkeersongeval’, zegt hij. ’s Ochtends op weg naar z’n werk verloor hij de macht over het stuur. Hij reed rechtdoor over de rotonde, dwars door kademuur, zo de haven in’. De stilte aan het einde van zijn verhaal hangt pijnlijk tussen ons in. Ik weet even niet wat ik zeggen moet.
Voor me op de salontafel ligt een oude bruine leren motorjas met een bijpassende cap. Ik zag ze liggen toen ik binnenkwam. Als een relikwie uit lang verloren tijden liggen ze daar te liggen.
Als hij ademhaalt en zijn verhaal vervolgt knikt hij naar de jas. ‘Die was van m’n vader’, zegt hij en slikt een traan weg. ‘Hij werkte bij de spoorwegen en controleerde elke dag het baanvak op z’n Solex, rijdend langs het spoor. M’n broer woonde nog in het ouderlijk huis’, vervolgt hij. ‘Toen ik bij het opruimen een kast in de slaapkamer opende, hing hij daar, zo goed als nieuw’. Weer valt er een stilte.
Dan kijkt hij me aan. Hij trekt z’n wenkbrauwen op en vraagt: ‘Kan jij er iets mee? Dat ding is veel te groot om te bewaren, maar ik kan er zo moeilijk afstand van doen’.
Dan stel ik voor om het stilleven dat op tafel ligt een plekje aan de muur te geven. In de studio zoeken we het juiste licht en een bijpassende compositie.
Twee weken later heb ik een cadeautje voor hem. De foto van de jas van zijn vader is meer dan een stilleven. Voor hem is het de verbinding met z’n pa en een herinnering aan zijn broer.
Iemand te jong en abrupt verliezen is nooit gemakkelijk, maar in tijden van fysieke en sociale onthouding is het nog iets schrijnender. Wie net de opgebaarde had gezien en in tranen naar buiten kwam, werd niet aangekeken. Het leek een vorm van respect. Terwijl dat aankijken feitelijk het enige is wat nog mocht. Iemand opperde om de hardst huilende toch even vast te houden: ‘Ik ben niet verkouden, hoor.’ De ratio kwam in conflict met de emotie, en de ratio won. Op het parkeerterrein van een uitvaartcentrum bleven de nabestaanden netjes op gepaste afstand staan.
De kist werd door haar twee zoons, die beiden
beroepsmilitairen zijn, en hun geliefden naar buiten gedragen. De jongens
liepen statig, met rechte rug, maar waren zichtbaar
aangeslagen. De vrouw van de uitvaartonderneming droeg plastic handschoenen. Het chroom van de lijkenwagen blonk in de
zon. De autodeuren sloegen te hard dicht. Stapvoets reed de wagen weg en een
stoet volgde richting haar buurt. Alle buren bleken op de stoep te staan wachten, als een erehaag.
Omdat het onverwachts kwam, ontroerde het me, de buurtkinderen met een bloem in
hun hand, de buurvrouwen in tranen en een buurjongentje met een gezicht dat het
midden hield tussen ongemak, verveling en
brutaliteit. Die buren hadden mekaar misschien al dagen niet meer gezien. En
misschien nog nooit in zo’n ijzige stilte. Alleen het zachte draaien van de
autobanden op het asfalt moet te horen zijn geweest daar op straat.
Op weg naar het kerkhof, stopten
er vele willekeurige auto’s en voetgangers langs de kant van de weg. De mensen
dachten misschien dat ze aan het virus was overleden, maar dat was niet zo, ze
dachten misschien ook dat dit iets was wat ze vooralsnog alleen uit Italië
kenden en vaak zouden gaan zien de komende tijd.
Op de natuurbegraafplaats, in het Slangenburg bos, mochten er maar dertig gasten aanwezig zijn. Dit was de enige uitzondering van het kabinet om nog in een grote groep te verkeren, zonder beboet te worden. Zo goed als mogelijk hield men zich aan de voorschriften.
Ik speechte en zei dat er geen heilige werd begraven.
Godzijdank. Marian Derksen was prettig onaangepast, iemand die schwung bracht in een
dorpje als Ulft. De kerkhoven liggen waarschijnlijk vol met
mensen die niet hadden geleefd zoals ze dat het
liefste deden. Zonder dat ze de oorlog meemaakte, zei ze als ze iets ondeugends
had uitgehaald: ‘Ik ben ook fout geweest in de oorlog.’ Wie dat spottend kan
zeggen, heeft zich van veel bevrijd, volgens mij. Een aanwezige brak. Er klonken kale kreten door het lege bos.
Onder begeleiding van Leonard Cohens ‘So Long, Marianne’
werd ze begeleid naar het graf. Het was tegenstrijdig. De natuur ontwaakte
terwijl er iemand werd begraven en haar kleinkind huilde.
Op een tochtige parkeerplaats werd er afscheid genomen door de nabestaanden en gezegd dat er later herdacht en gedronken zou worden. De tekst op het rouw kaartje was van Marian zelf en is het tatoeëren waard: ‘Je hebt al mazzel genoeg, als je geen pech hebt.’ Woorden die op Marian’s lot en deze huidige wereld leken te slaan.
Dit artikel verscheen 28 maart in het dagblad De Gelderlander