Helga Wesselink: nooit koude voeten in Duitsland
In het grensdorp Gendringen is het zo stil dat het lijkt alsof het er iedere dag zondag is. In een seniorenwoning ontmoet ik een vrouw die mijn oma had kunnen zijn. Beter gezegd, die mijn oma had willen zijn. Het leven van Helga Wesselink – in het Duitse Herzebocholt geboren in het jaar van de Tweede wereldoorlog – stond in het teken van muziek maken, terwijl het voor mijn oma bij dromen bleef, want de kerk verbood meisjes om bij de muziek te gaan. Door dit armoedige lot van de tijdsgeest is Helga gelukkig niet geplaagd.
Ze heeft een gezonde blos op haar wangen. Mensen kunnen oud zijn, zich oud kleden, maar hun fysieke aanwezigheid is van haast even groot belang en liegt niet, is tijdloos. Dit gezonde achterland – de grenstreek – maakt vele mensen vrolijk en sterk, vergevingsgezind en daarom oordelen ze mild over de dwalingen van de geschiedenis. Meermaals zal Helga zeggen: ‘Het leven is accepteren dat je dingen niet meer kunt. We wachten wat er nog allemaal komt.’ Vooral als ze een ‘t’ uitspreekt hoor je dat ze een Duitse is.
Van de oorlogsjaren herinnert ze zich weinig. Ze weet nog wel dat ze weg moesten en na de bevrijding terugkeerden. ‘Er hadden Russen in ons huis gezeten. Er lag nog één vork in huis. Alles was smerig, kapot en uitgeleefd.’ Ik wist niet dat de Russen tot zover in Duitsland waren gekomen, wellicht een restant van een verdwaald bataljon.
Haar vader was Duitser en haar moeder Nederlandse. Het maakte weinig uit, want wie in het Duits-Achterhoekse dialect spreekt, als boeren onder elkaar, verstaat elkaar tot op de dag van vandaag. De wederopbouw begon gelijktijdig met haar jeugd. Al haar broers en vaders maakten muziek. Onder de perenboom in de tuin in Herzebocholt speelde haar vader op zijn trekzak en zong het hele gezin Duitse volksliedjes. ‘Soms viel er een peer op de grond,’ lacht ze.
Na de basisschool in Duitsland – een uur heen en een uur teruglopen – ging ze als dienstmeisje in betrekking bij een familie in Drempt. Ze kreeg heimwee en kocht een fiets om af en toe naar huis te kunnen. In de jaren vijftig kocht ze voor 500 gulden op af betaling een trompet. Een fortuin in die tijd. Ze ging naar de muziekschool in Doetinchem en speelde de rest van haar leven bij vele harmonieën. ‘Ik zat in het begin naast mannen die goed bliezen, ik moest wel meekunnen. Dat ging eigenlijk heel makkelijk.’ Ze ontmoette haar man in Drempt, ze trouwden en een gezin volgde. Haar huis hangt vol met foto’s van het nageslacht; kinderen, klein- en achterkleinkinderen. Tussen de foto’s hangt ook een onderscheiding van een halve eeuw trouwe dienst bij een harmonie.
Door een leven en familie aan twee kanten van de grens kent ze de verschillen. ‘Ik vind de Nederlanders iets gewoner, gemoedelijker. Bij Duitsers moet alles heel precies zijn, maar ze vieren kerst mooier. Verder is er geen verschil.’ Iedere zin die Helga uitspreekt eindigt in majeur. Het leven lijkt te kort om ernstig te klagen. ‘In Duitsland’ voegt ze er lachend aan toe, ‘heb je nooit koude voeten. Daar moest ik aanwennen, Duitsers hebben heerlijke donzen dekbedden.’
Hoewel haar gezondheid achteruitgaat, en ze eigenlijk niet meer mag spelen van de dokter, loopt ze snel met haar rollator de kamer uit. De trompet is er nog, maar ze kan hem niet vinden. Ik volg haar, en zie op een andere kast een klein, zwart bestoft koffertje liggen. ‘Ja, dat is hem. Kun je erbij? Ik moet tegen m’n kinderen zeggen dat ze hem niet moeten verplaatsen.’ Met gulzige handen pakt ze de trompet uit. Je ziet aan haar geroutineerde handen dat ze dit vaker heeft gedaan, het is als het weerzien van een oude vriend met wie je verder spreekt hoeveel tijd er ook is verstreken. Vliegensvlug controleert ze de ventielen. Het is alsof ook haar vingers jonger worden. ‘Die zijn nog soepel.’ Ze begint te spelen, stopt snel en schaamt zich. ‘Mijn lipspanning is weg. Dit klinkt toch nergens naar.’ Ze is zichtbaar geïrriteerd, heeft nog altijd de geestdrift van een student. Ze speelt verder en bewonderingswaardig snel klinkt het al beter, geen stappen maar sprongen. ‘Eigenlijk mag ik niet meer spelen, ik heb een stoma, dan komt er te veel druk op te staan. Maar ach, er zit nu toch al een scheurtje in.’ Ik probeer haar tot kalmte te bedaren. Ze is niet te weerhouden. Ze zet haar benen gespreid op de grond en speelt door en zegt daarna: ‘Ik moet echt weer een uurtje per dag gaan oefenen.’ In de koffer ligt de verkreukelde partituur van een laatste optreden. Het is Stille nacht, heilige nacht. Maar vandaag schalt er een trompet door het seniorencomplex en is kerstmis heel ver weg.
Tekst Jonah Falke | Fotografie Peter van Tuijl | Publicatie in de Gelderlander van 11 augustus 2023