Coronakroniek deel 5 door Jonah Falke
Op de verlaten parkeerplaats voor het ziekenhuis is een helikopterlandingsbaan geïmproviseerd. Midden op die landingsbaan wacht longarts Frank Hermens me op. Ik heb net gerookt, ik hoop dat hij mijn adem niet ruikt. De lucht is strak blauw, vrij van vliegtuigstrepen en er is geen helikopter in aantocht. Een stel bewakers maakt een praatje met ons en slentert weer weg. Slechts een enkeling loopt naar de huisartsenpost en komt buiten met een doosje medicijnen. Eén van de bezoeker draagt klompen, een ander vind het nodig om onverstaanbare klanken te schreeuwen. Het galmt kort over het lege terrein en dan keert de rust weer terug.
Frank draagt vrijetijdskleding en eet een appel. Zijn dagen zijn lang en de nachten kort maar dat staat zijn optimisme niet in de weg. ‘Ik ben net naar de kapper geweest,’ zegt hij al strijkend over zijn schedel. ‘Heeft mijn dochter van acht met een tondeuse gedaan. Is het wat?’ Maar dan serieuzer: ‘Ik wil je een positief verhaal vertellen. Als arts leer je om je niks van de waan van de dag aan te trekken, dat doet geen van mijn collega’s, al die praatprogramma’s vol professoren en deskundigen? Teveel meningen en teveel belangen. Voor mij geldt alleen de dagelijkse realiteit van de werkvloer. De patiënt.’ Hij gelooft in de wijsheid van de beroepspraktijk, en daar sluit ik me volledig bij aan. Theorie is leuk maar uiteindelijk gaat het om de praktijk.
‘Als artsen hebben we zoveel geleerd in deze periode, dingen waar je vroeger over zou vergaderen. Razendsnel wordt er kennis gedeeld onder doctoren van alle ziekenhuizen. Met vroeger bedoel ik drie weken geleden hè? Corona presenteert zich heel anders dan we gewend zijn van andere virusinfecties. Mensen hebben een enorm zuurstoftekort, zonder dat ze het zelf doorhebben, heel vreemd. De snelheid waarmee bepaalde dingen kunnen veranderen nu, die hoop ik echt mee te kunnen nemen naar de toekomst. Alles wordt efficiënt en de samenhorigheid op de werkvloer is gigantisch.’
De vrouw van Frank werkt ook in het ziekenhuis maar hun kinderen gaan niet naar de kinderopvang. ‘Dan zit mijn dochtertje ochtend ’s netjes aan tafel met haar paardenstaart en zegt: eerst ga ik een uur rekenen, en dan neem ik een kwartier pauze en dan ga ik weer verder. Wauw. Ze snapt de situatie niet helemaal natuurlijk, maar ook zij helpt ons zo goed mogelijk. Dat vind ik ontroerend. Maar het gebeurt ook dat als ik bij de patiënten aan het bed sta, ze me 20 keer belt, ik me omkleed en haar terugbel. Huilend vertelde ze laatst dat er een vaas was omgevallen, en dat er overal glas en water lag en dat de hond erbij stond. Dat ruim ik dan later wel op.’ Ontroering maakt bij Frank snel plaats voor opgewektheid. Misschien doet hij in zijn werk niet anders. Hij neemt de laatste hap van de appel en praat met het klokhuis in zijn hand.
Frank zou me graag meenemen de corona-afdeling op en een beschermingspak laten aantrekken, om me aan ‘de echte helden,’ de verpleegkundigen, voor te stellen, maar het ziekenhuisbeleid is streng. Aan de fotograaf stelt hij voor om de verpleegkundigen voor een raam te laten staan van de afdeling. Hij belt een verpleegkundige en zegt: ‘Kan dat? Dit is een bevel van de dokter,’ waarna hij naar mij knipoogt. Braaf verschijnen ze een voor een voor het raam en zwaaien naar ons. ‘Het zijn allemaal schatten. Een van hen is palliatief verpleegkundige. Ze doet er alles aan om het aangenaam te maken voor de mensen die snel zullen sterven. Je kunt het zo gek niet bedenken wat er geregeld kan worden als laatste wens: een hond aan het bed, of een priester. En toen er een moslim wilde bidden hielp ze zoeken naar het Oosten op haar telefoon.’
Tot slot vraag ik hem naar de secundaire slachtoffers, de mensen die thuiszitten, ziek en daarom bang zijn of verzuipen in schulden. ‘Ik ben blij dat mensen alvast over de toekomst nadenken, maar daar kom ik nu niet aan toe.’
Dan kijkt hij op zijn horloge en zegt te moeten gaan. Met opgeheven kin loopt Frank het parkeerterrein af en gooit het klokhuis soepel in een lege stalen prullenbak. Het galmt, en ik realiseer me dat iemands optimisme verpletterender kan zijn dan ellende.
Deze 5e coronakroniek van schrijver / kunstenaar Jonah Falke verscheen maandag 20 april in de Gelderlander.
Hallo Peter,
Ik wil je even laten weten dat ik met veel plezier en soms ontroering de artikelen lees en de foto’s bekijk die jij doorstuurt. ” ’t Is allemaal uit het leven gegrepen” en door jullie verwoord en verbeeld.
Bedankt!
Groeten,
Rudi Kleingeld
Beste Rudi
Dank je wel voor je reactie. Blijf gezond en hartelijke groet, Peter