door Jonah Falke
Iemand te jong en abrupt verliezen is nooit gemakkelijk, maar in tijden van fysieke en sociale onthouding is het nog iets schrijnender. Wie net de opgebaarde had gezien en in tranen naar buiten kwam, werd niet aangekeken. Het leek een vorm van respect. Terwijl dat aankijken feitelijk het enige is wat nog mocht. Iemand opperde om de hardst huilende toch even vast te houden: ‘Ik ben niet verkouden, hoor.’ De ratio kwam in conflict met de emotie, en de ratio won. Op het parkeerterrein van een uitvaartcentrum bleven de nabestaanden netjes op gepaste afstand staan.
De kist werd door haar twee zoons, die beiden beroepsmilitairen zijn, en hun geliefden naar buiten gedragen. De jongens liepen statig, met rechte rug, maar waren zichtbaar aangeslagen. De vrouw van de uitvaartonderneming droeg plastic handschoenen. Het chroom van de lijkenwagen blonk in de zon. De autodeuren sloegen te hard dicht. Stapvoets reed de wagen weg en een stoet volgde richting haar buurt. Alle buren bleken op de stoep te staan wachten, als een erehaag. Omdat het onverwachts kwam, ontroerde het me, de buurtkinderen met een bloem in hun hand, de buurvrouwen in tranen en een buurjongentje met een gezicht dat het midden hield tussen ongemak, verveling en brutaliteit. Die buren hadden mekaar misschien al dagen niet meer gezien. En misschien nog nooit in zo’n ijzige stilte. Alleen het zachte draaien van de autobanden op het asfalt moet te horen zijn geweest daar op straat.
Op weg naar het kerkhof, stopten er vele willekeurige auto’s en voetgangers langs de kant van de weg. De mensen dachten misschien dat ze aan het virus was overleden, maar dat was niet zo, ze dachten misschien ook dat dit iets was wat ze vooralsnog alleen uit Italië kenden en vaak zouden gaan zien de komende tijd.
Op de natuurbegraafplaats, in het Slangenburg bos, mochten er maar dertig gasten aanwezig zijn. Dit was de enige uitzondering van het kabinet om nog in een grote groep te verkeren, zonder beboet te worden. Zo goed als mogelijk hield men zich aan de voorschriften.
Ik speechte en zei dat er geen heilige werd begraven. Godzijdank. Marian Derksen was prettig onaangepast, iemand die schwung bracht in een dorpje als Ulft. De kerkhoven liggen waarschijnlijk vol met mensen die niet hadden geleefd zoals ze dat het liefste deden. Zonder dat ze de oorlog meemaakte, zei ze als ze iets ondeugends had uitgehaald: ‘Ik ben ook fout geweest in de oorlog.’ Wie dat spottend kan zeggen, heeft zich van veel bevrijd, volgens mij. Een aanwezige brak. Er klonken kale kreten door het lege bos.
Onder begeleiding van Leonard Cohens ‘So Long, Marianne’ werd ze begeleid naar het graf. Het was tegenstrijdig. De natuur ontwaakte terwijl er iemand werd begraven en haar kleinkind huilde.
Op een tochtige parkeerplaats werd er afscheid genomen door de nabestaanden en gezegd dat er later herdacht en gedronken zou worden. De tekst op het rouw kaartje was van Marian zelf en is het tatoeëren waard: ‘Je hebt al mazzel genoeg, als je geen pech hebt.’ Woorden die op Marian’s lot en deze huidige wereld leken te slaan.
Dit artikel verscheen 28 maart in het dagblad De Gelderlander